“Jongeren in heel de wereld lopen storm voor de wat zonderlinge en compleet kansloze Amerikaanse presidents- kandidaat Ron Paul,” kopt “De Standaard” vandaag. En deze uitgebreide berichtgeving over “Doctor No” is helemaal geen toeval, maar het gevolg van de contacten die Blauwdruk- redacteur Simon Van Wambeke, één van de oprichters van het Murray Rothbard Institute en al jarenlang een vriend van ondergetekende, deze week met de Vlaamse kranten gezocht heeft. Ook “De Morgen” wijdde afgelopen week al een artikel aan deze Republikeinse presidentskandidaat uit de Verenigde Staten na een gesprek met Simon Van Wambeke. LVSV'er Van Wambeke vond het gebrek aan media-aandacht voor libertariër Ron Paul uit Texas een schande en deed er iets aan. In plaats van op café te zitten afgeven op de journalistiek in Vlaanderen, belde hij de redacties af om hen in te lichten over het Amerikaanse congreslid Ron Paul, en met succes zo blijkt vandaag. Wat in deze tekst volgt, is het volledige artikel dat vandaag in de weekendeditie van De Standaard verschenen is.
Als het van Simon en zijn vrienden afhangt, wordt Ron Paul de volgende Amerikaanse president. Helaas voor de Republikeinse kandidaat hangt het niet van Simon en zijn vrienden af. Buitenlanders hebben nu eenmaal geen stemrecht in de Verenigde Staten. En Simon Van Wambeke en zijn vrienden zijn Belgen. Paul is een fenomeen, en een vreemdsoortig fenomeen op de koop toe. Geen enkele compleet kansloze presidentskandidaat kan op zoveel steun uit het buitenland rekenen: in heel de wereld zijn er Ron Paul-fanclubs. Ook in België, de “Belgians for Ron Paul”. Overwegend jong volk, dat elkaar op het internet tegenkomt. Wat trekt een jonge Vlaming in hemelsnaam aan in een 72-jarige Texaan? “Zijn boodschap”, zegt Simon Van Wambeke, een 22-jarige student Geneeskunde aan de KU Leuven.
Die complottheorie wordt verspreid door “xenofoob en angstig rechts in de VS, dat bang is van immigratie en mondialisering”, zegt Robert Pastor van American University, in wiens geschriften de Paul-aanhangers hun bewijsmateriaal vinden, ook al ontkent de professor zelf met klem dat zo'n unie in de maak is. Bij Rons jonge internetvrienden gaan deze ideeën er in als koekenbrood . “Ik zou ons geen samenzweringstheoretici noemen, maar bezorgde burgers”, zegt één van hen.
Van Wambeke zegt dan weer:
In een systeem waarin rijke lieden dure feestjes geven om andere rijke lieden grote sommen afhandig te maken voor hun favoriete kandidaat of drukkingsgroep en duizelingwekkende bedragen uitgeven om hun man of vrouw in het Witte Huis te krijgen, moet Ron Paul het vrijwel volledig van de internauten hebben. De datum voor de fundraiser was niet willekeurig op de kalender geprikt. Zestien december is de verjaardag - de 234ste - van de Boston Tea Party, een historische gebeurtenis die nauw aansluit bij Pauls ideeën. Op 16 december 1773 kieperden boze Amerikaanse kolonisten 342 kratten thee in de haven van Boston, uit protest tegen de onrechtvaardige belastingen die de Britse regering hun oplegde. Zestien december was ook de dag waarop Van Wambeke en zeven kompanen het Rothbard Instituut boven de doopvont hielden, een heuse Vlaamse denktank - academische adviesraad incluis - die helemaal gewijd is aan deze Amerikaanse denker en de Oostenrijkse economische school.
Het brein achter de Boston Tea Party-fundraiser is volgens The Los Angeles Times ene Trevor Lyman, een 37-jarige muzikant. Politiek was hij een absolute neofiet. Hij was zelfs nog nooit gaan stemmen. Maar toen de nieuwe Democratische meerderheid in het Congres niet meteen de troepen uit Irak terugtrok, werd Lyman zo woedend dat hij in actie schoot. En zo klom Paul omhoog in de peilingen in de eerste staten die in januari voorverkiezingen houden: tot 6% in Iowa, 7% in New Hampshire en 5% in South Carolina. Niet schitterend, maar een stuk beter dan bijvoorbeeld Fred Thompson, die enkele maanden geleden nog door velen werd opgehemeld als de “Nieuwe Reagan”.
“In de media wordt Paul altijd afgeschilderd als kansloos, maar hij heeft een grote aanhang. Hij is een geduchte tegenstander geworden voor Barack Obama en Hillary Clinton”, meent de 25-jarige Kristof Hermans, met de overdrijving van een enthousiaste fan. Hermans, die de computerhelpdesk van een Leuvens bedrijf bemant, behoort niet tot het clubje van Van Wambeke. Hij is op Ron Paul gestoten op de alternatieve nieuwssites die hij dagelijks raadpleegt, zoals die van Global Research, waaraan Paul wel eens een bijdrage levert. Het internet is de natuurlijke biotoop van de Ron Paul-fans. Ze houden contact met elkaar via mailgroepjes. Van Wambeke:
Meer over de ideeën van Simon Van Wambeke op www.rothbard.be.
Als het van Simon en zijn vrienden afhangt, wordt Ron Paul de volgende Amerikaanse president. Helaas voor de Republikeinse kandidaat hangt het niet van Simon en zijn vrienden af. Buitenlanders hebben nu eenmaal geen stemrecht in de Verenigde Staten. En Simon Van Wambeke en zijn vrienden zijn Belgen. Paul is een fenomeen, en een vreemdsoortig fenomeen op de koop toe. Geen enkele compleet kansloze presidentskandidaat kan op zoveel steun uit het buitenland rekenen: in heel de wereld zijn er Ron Paul-fanclubs. Ook in België, de “Belgians for Ron Paul”. Overwegend jong volk, dat elkaar op het internet tegenkomt. Wat trekt een jonge Vlaming in hemelsnaam aan in een 72-jarige Texaan? “Zijn boodschap”, zegt Simon Van Wambeke, een 22-jarige student Geneeskunde aan de KU Leuven.
Paul brengt een totaal andere boodschap. Hij is een libertariër. En mijn interesse voor Paul is gegroeid vanuit mijn belangstelling voor die politiek-economische filosofie. Ik heb hem leren kennen via het werk van Murray Rothbard en het Ludwig von Mises Institute. Dus in feite door te lezen over de fouten van de overheid.Als president zou Paul de overheid drastisch afslanken, de Amerikaanse troepen meteen terugtrekken uit Irak, de inkomstenbelastingen en de centrale bank afschaffen, de goudstandaard weer invoeren en de CIA opdoeken. “Hij wil terug naar de geest van de Amerikaanse grondwet”, zegt een Vlaamse fan. Paul is vooral de vurige verdediger van de Amerikaanse soevereiniteit tegen supranationale instellingen als de Verenigde Naties, de Wereldhandelsorganisatie, en op de eerste plaats de North American Union. De complottheorie over de Noord-Amerikaanse Unie, een samenwerkingsverband naar het model van de Europese Unie, tiert welig op het internet. Alle ontkenningen ten spijt is de volgende urban legend blijkbaar onuitroeibaar - mede dankzij de inspanningen van Paul: er zouden supergeheime plannen bestaan om dwars door de VS, van Mexico naar Canada, een autoweg van tien tot twaalf baanvakken aan te leggen. Die weg zou dan de oprichting van een unie tussen de drie landen mogelijk maken, wat zou leiden tot de afschaffing van de dollar en de ondergang van het Engels, en zou vooral de grenzen wijd openzetten voor een "invasie" van illegale immigranten. Paul fulmineert in vrijwel elk debat tegen de "geheime financiering" voor deze weg door de VS-overheid.
Die complottheorie wordt verspreid door “xenofoob en angstig rechts in de VS, dat bang is van immigratie en mondialisering”, zegt Robert Pastor van American University, in wiens geschriften de Paul-aanhangers hun bewijsmateriaal vinden, ook al ontkent de professor zelf met klem dat zo'n unie in de maak is. Bij Rons jonge internetvrienden gaan deze ideeën er in als koekenbrood . “Ik zou ons geen samenzweringstheoretici noemen, maar bezorgde burgers”, zegt één van hen.
Van Wambeke zegt dan weer:
Daar zijn mijn vrienden en ikzelf niet zo mee bezig. Het is misschien niet de mooiste kant van Paul, maar er is toch wel iets van aan van die North American Union.Begin dit jaar was Ron Paul een nobele onbekende, ook al was hij al meer dan twintig jaar Congreslid. Maar door het enthousiasme van zijn jonge aanhangers sluit hij 2007 af als de presidentskandidaat met de meeste hits op de zoekmachine Google. Hij laat beroemdheden als Hillary Clinton, Barack Obama en Rudy Giuliani ver achter zich. En deze week haalde hij de door Time opgestelde lijst van “People Who Mattered” - belangrijke mensen van 2007 - als enige Republikein. Paul brak nog een ander record, alweer dankzij de inzet van enthousiaste vrijwilligers: op 16 december haalde hij via het internet 6, 4 miljoen dollar op in kleine giften van duizenden sympathisanten. Dat is het hoogste bedrag dat een kandidaat ooit in één dag op die manier bijeenharkte, en 1,3 miljoen dollar meer dan de Democraat John Kerry - de vorige recordhouder - in 2004. Een maand eerder, op 5 november, brak hij met 4,3 miljoen dollar het Republikeinse record.
In een systeem waarin rijke lieden dure feestjes geven om andere rijke lieden grote sommen afhandig te maken voor hun favoriete kandidaat of drukkingsgroep en duizelingwekkende bedragen uitgeven om hun man of vrouw in het Witte Huis te krijgen, moet Ron Paul het vrijwel volledig van de internauten hebben. De datum voor de fundraiser was niet willekeurig op de kalender geprikt. Zestien december is de verjaardag - de 234ste - van de Boston Tea Party, een historische gebeurtenis die nauw aansluit bij Pauls ideeën. Op 16 december 1773 kieperden boze Amerikaanse kolonisten 342 kratten thee in de haven van Boston, uit protest tegen de onrechtvaardige belastingen die de Britse regering hun oplegde. Zestien december was ook de dag waarop Van Wambeke en zeven kompanen het Rothbard Instituut boven de doopvont hielden, een heuse Vlaamse denktank - academische adviesraad incluis - die helemaal gewijd is aan deze Amerikaanse denker en de Oostenrijkse economische school.
Het brein achter de Boston Tea Party-fundraiser is volgens The Los Angeles Times ene Trevor Lyman, een 37-jarige muzikant. Politiek was hij een absolute neofiet. Hij was zelfs nog nooit gaan stemmen. Maar toen de nieuwe Democratische meerderheid in het Congres niet meteen de troepen uit Irak terugtrok, werd Lyman zo woedend dat hij in actie schoot. En zo klom Paul omhoog in de peilingen in de eerste staten die in januari voorverkiezingen houden: tot 6% in Iowa, 7% in New Hampshire en 5% in South Carolina. Niet schitterend, maar een stuk beter dan bijvoorbeeld Fred Thompson, die enkele maanden geleden nog door velen werd opgehemeld als de “Nieuwe Reagan”.
“In de media wordt Paul altijd afgeschilderd als kansloos, maar hij heeft een grote aanhang. Hij is een geduchte tegenstander geworden voor Barack Obama en Hillary Clinton”, meent de 25-jarige Kristof Hermans, met de overdrijving van een enthousiaste fan. Hermans, die de computerhelpdesk van een Leuvens bedrijf bemant, behoort niet tot het clubje van Van Wambeke. Hij is op Ron Paul gestoten op de alternatieve nieuwssites die hij dagelijks raadpleegt, zoals die van Global Research, waaraan Paul wel eens een bijdrage levert. Het internet is de natuurlijke biotoop van de Ron Paul-fans. Ze houden contact met elkaar via mailgroepjes. Van Wambeke:
Op de netwerksite Facebook.com zie je veel Ron Paul-adepten, en via YouTube onderwijst Paul een enorme groep jongeren.Van Wambeke vindt het helemaal niet vreemd dat zo veel jonge mensen warm lopen voor het libertarische gedachtegoed.
Deze jongeren hechten veel belang aan de bescherming van de zwakkeren in de samenleving, maar ze zien dat de overheid daarbij een slechte partner is, die vooral zichzelf in stand wil houden en daardoor juist de oorzaak is van de armoede. Ook zien ze in dat de centrale banken door hun continue geldcreatie verantwoordelijk zijn voor de inflatie die de koopkracht verzwakt, vooral van zwakkeren. En dit ten voordele van de banken en de beurzen. Ook zijn libertariërs principieel gekant tegen elke aantasting van de burgerrechten en zijn ze felle tegenstanders van oorlog.Hoe meer de traditionele media Paul negeren, hoe groter de verontwaardiging van zijn aanhangers wordt, zegt Hermans, die Paul een echte “man van het volk” noemt. “Waar extreem-links en extreem-rechts elkaar ontmoeten, daar vindt je Ron Paul”, zegt de bekende politicoloog Merle Black van Emory University in Atlanta. Nog graag een complottheorie als toetje? Van Wambeke:
Er loopt nu het gerucht dat men Paul wil vermoorden omdat hij pleit voor de afschaffing van de centrale bank, die pas nog de banken te hulp is geschoten in de kredietcrisis. De bankiers zijn bang voor het verdwijnen van de Fed. Maar toch ben ik er gerust op: zo'n vaart zal het wel niet lopen.Dit artikel verscheen in De Standaard en op LVSVLeuven.be.
Meer over de ideeën van Simon Van Wambeke op www.rothbard.be.
Another young Muslim is punished for downloading extremist material. Those who fall foul of the law because of their internet-surfing habits are often assumed to be sheepish-looking middle-aged men. On December 6th a different sort of criminal was in the dock for downloading illicit material. Samina Malik, a slight 23-year-old in a headscarf, last month became the first Muslim woman to be convicted of a terrorism offence in Britain when she was found guilty of collecting a library of jihadist manuals from the internet. This week Miss Malik, who worked at an airport bookstore and called herself the “lyrical terrorist” in online forums, was given a suspended nine-month prison sentence and community service. She is not the first person to be punished for flirting with terrorism on the web. In July three British men were jailed for terms from seven to ten years for using the internet to incite others to wage holy war. In the same month four Bradford students and an Essex schoolboy were collectively sentenced to 13 years for having a treasure-trove of jihadist texts and videos, which a court determined they planned to use for terrorist purposes.
The “lyrical terrorist” has attracted attention mainly because of her bloodthirsty poetry. “Kafirs your time will come soon/And no-one will save you from your doom!” went one effort. Another was called “How to Behead”. But Miss Malik was convicted not for these offerings (which she says were inspired by popular rap music) but for downloading documents from the web. Police discovered the “Al Qaeda Manual” and “Mujahideen Poisons Handbook”, among other titles. Miss Malik's trial judge admitted that he had found her “a complete enigma”. It is hard to know what to do with people who are clearly drawn to terrorism but are not actually plotting. Wallowing in jihadist nonsense online harms no one in itself, but it may well have devastating consequences if it leads to action.
Miss Malik was cleared of breaching section 57 of the Terrorism Act, which bans possessing any article “for terrorist purposes”. She was found guilty instead under section 58, which outlaws possessing documents “likely to be useful to a person committing or preparing an act of terrorism” - even if there is no proof that the defendant is planning such an act himself. In October a 17-year-old was convicted under the same clause when he was caught with bomb-making instructions under his bed. On December 6th the government proposed plans to increase the maximum time suspected terrorists may be held before being charged, from 28 days to 42, in special circumstances. The point at which terrorist sympathies pose a specific enough threat to merit imprisonment may be as hard to ascertain as the proper limit of that controversial power.
Deze tekst van Edward Lucas verscheen ook in The Economist.
Meer teksten van hem op www.edwardlucas.blogspot.com.
The “lyrical terrorist” has attracted attention mainly because of her bloodthirsty poetry. “Kafirs your time will come soon/And no-one will save you from your doom!” went one effort. Another was called “How to Behead”. But Miss Malik was convicted not for these offerings (which she says were inspired by popular rap music) but for downloading documents from the web. Police discovered the “Al Qaeda Manual” and “Mujahideen Poisons Handbook”, among other titles. Miss Malik's trial judge admitted that he had found her “a complete enigma”. It is hard to know what to do with people who are clearly drawn to terrorism but are not actually plotting. Wallowing in jihadist nonsense online harms no one in itself, but it may well have devastating consequences if it leads to action.
Miss Malik was cleared of breaching section 57 of the Terrorism Act, which bans possessing any article “for terrorist purposes”. She was found guilty instead under section 58, which outlaws possessing documents “likely to be useful to a person committing or preparing an act of terrorism” - even if there is no proof that the defendant is planning such an act himself. In October a 17-year-old was convicted under the same clause when he was caught with bomb-making instructions under his bed. On December 6th the government proposed plans to increase the maximum time suspected terrorists may be held before being charged, from 28 days to 42, in special circumstances. The point at which terrorist sympathies pose a specific enough threat to merit imprisonment may be as hard to ascertain as the proper limit of that controversial power.
Deze tekst van Edward Lucas verscheen ook in The Economist.
Meer teksten van hem op www.edwardlucas.blogspot.com.
Afgelopen weekend was het alweer verzamelen geblazen voor een politiek congres. Ditmaal hield Jong VLD zijn jaarlijks ideologisch congres over het thema “een werelds liberalisme”. Aangezien de plaats delict de Sportoase op de Philipssite in Leuven was, en dus eigenlijk niet al te ver van mijn kot, had ondergetekende ook maar weinig excuses om zijn kat te sturen. Buiten de morele verplichting als libertariër om op elk ideologisch-liberaal evenement aanwezig te zijn, en buiten de gemakkelijke bereikbaarheid voor mij, was er ook een véél concretere reden om op het congres mijn stem te laten horen. In de voorgestelde congrestekst stonden immers een aantal zaken die mij als liberaal, laat staan als libertariër, zwaar voor de borst stootten. Ook met het nauwelijks verhulde anti-Amerikanisme in de congrestekst was ondergetekende allesbehalve opgezet. Het mag dan ook niemand verbazen dat in totaal een 50tal amendementen ingediend werden door mezelf, al dan niet in samenspraak met het LVSV of met andere libertariërs en pro-Amerikanen.
De debatten moesten trouwens ook twee maal onderbroken worden voor een gastspreker, met name Jos Gysels, de voorzitter van 11-11-11, en Karel De Gucht, de Belgische minister van buitenlandse zaken. De openlijke steun van de oud-LVSV’ers Philippe De Backer en Jules Van Rie, respectievelijk de voorzitter en de politiek secretaris van Jong VLD, voor tal van onze amendementen gaf dan ook aan dat wij het bij het juiste eind hadden door bepaalde passages van de congrestekst te verwerpen. In tegenstelling tot mijn amendementen op de congressen van de VLD, kreeg ik tot mijn grote verbazing zéér vaak de zaal aan mijn kant, mede dankzij een mooie opkomst van LVSV’ers en oud-LVSV’ers die samen toch wel 15% van alle congresgangers vertegenwoordigden. Als gevolg daarvan werden in totaal een veertigtal amendementen aanvaard waardoor de eindtekst een veel beter evenwicht heeft tussen een theoretische liberale ideologie en concrete praktijkoplossingen. Dat Boudewijn Bouckaert discussies tussen liberalen over internationale betrekkingen steeds afdoet als tijdverlies en nutteloos, omdat liberalen zich enkel bezig te houden hebben met de relaties tussen individuen en de overheid, en dus niet met de relaties tussen overheden onderling, mag dan al wel bij veel liberalen een gesmaakte stelling zijn, dit congres bewees toch ook dat het anders kan en dat de relaties tussen de burger en de overheid ook op internationaal vlak een deel van het liberale verhaal kunnen zijn.
In de congrestekst geeft Jong VLD af op protectionisme, het Europese landbouwbeleid en economische (tol)grenzen. Vrijhandel wordt naar voren geschoven als de enige échte motor van globale ontwikkeling. Door verzet van het LVSV werd het hoofdstuk over “infant industry protection”, het beschermen van derdewereldlanden tegen invoer uit rijke landen zodat ze hun eigen economie kunnen opbouwen, uit de congrestekst geschrapt. Vrijhandel moet absoluut zijn, of het zal niet zijn. Ook onjuiste Eurofiele statements, zoals de stelling dat de EU geen interne economische grenzen meer zou hebben of de stelling dat de Europese burgers zelf verantwoordelijk zouden zijn voor het EU-wanbeleid omdat zij dit in de verkiezingen gelegitimeerd hebben, moesten er aan geloven. Het democratisch deficit van de EU maakt zulke beschuldigingen aan het adres van de Europese burgers totaal onterecht. De rigide diensten- en arbeidsmarktwetten maken van de EU zelfs puur intern géén vrijhandelszone, alle mooie liedjes van de Neytsen, de Verhofstadts en de Dehaenes van deze wereld ten spijt. Jong VLD aanvaardt ook het nut van bilaterale handelsakkoorden naast de - vooral door arme landen gevraagde - multilaterale pacten.
Hoewel Jong VLD de werking van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank transparanter en doeltreffender wou maken, werden zij daarin niet gevolgd door de zaal die resoluut de zijde van het LVSV koos. De Wereldbank zou geprivatiseerd worden en het IMF zou een “adviesorgaan voor private investeringen in de derde wereld” worden, zeg dus maar gerust een praatbarak. Ook het LVSV-voorstel om de ganse ontwikkelingshulp grondig te hervormen via een drietrapsmodel kreeg de steun van het congres. Voortaan zal alle traditionele ontwikkelingshulp via private middelen bekostigd moeten worden. De overheid zal enkel nog zelf financieel tussenbeide komen om een stabiele staatsstructuur, met basisonderwijs, minimale zorgverlening en een niet-corrupte rechtsstaat in het leven te roepen, en om noodhulp bij rampen te verstrekken. Dit maakt dat ook de defensieuitgaven voor zulke nood- en vredemissies voortaan onder het budget van ontwikkelingssamenwerking zullen vallen.
Ook mag het hoofddoel niet langer het installeren van “democratie” zijn, maar het creëren van “welvaart en welzijn”, waaruit misschien op termijn een democratische beweging zou kunnen ontstaan. Democratie is volgens Jong VLD immers geen doel op zich, maar gewoon een middel. Tenslotte werd ook de westerse zelfhaat, zoals mooi verwoord in de statements dat we onze dominantie verloren zijn aan de opkomende economieën en dat het westers model zeker niet het “einde van de geschiedenis” is, onder druk van mijn amendementen minder cru verwoord en werden een aantal anti-Amerikaanse passages onder handen genomen. Het is volgens mij immers niet zo dat de uitdagingen die op ons afkomen uit het Verre Oosten per definitie ons model zouden verslagen. Om het “einde van de geschiedenis” te blijven, moet men immers gewoon deze uitdagingen het hoofd zien te bieden.
In het congreshoofdstuk over defensie, oorlog en mensenrechten werd daarenboven gewoon de mantel uitgeveegd met de Verenigde Staten. Een paginalange tekst werd aan de notie van “pre-emptive strike” gewijd, terwijl de véél slechtere defensiepolitiek van China (Tibet, Taiwan, …), Noord-Korea, Rusland (Tsjetsjenië, …) en andere schurkenstaten niet eens met één woordje aan bod kwam. Van hetzelfde laken een broek bij de “war on terror”. In plaats van voorbeelden dicht bij huis te zoeken zoals de terreurwetten in België of het Verenigd Koninkrijk, valt men - in alweer een paginalange tekst - opnieuw de VS aan. Hun “patriot act” en gedrag in Guantanamo Bay gelden voor Jong VLD als de schoolvoorbeelden van misbruiken in de strijd tegen de terreur. Over de situatie in Rusland of China was alweer géén woord in de tekst terug te vinden. Uiteindelijk bereikte het congres een compromis over mijn amendementen. De voorbeelden zouden blijven staan, maar elke verwijzing naar de Verenigde Staten zou uit de tekst geschrapt worden. Een overwinning dus voor elke rechtgeaarde Atlanticist. Ze zullen het bij de moederpartij in de Melssensstraat waarschijnlijk niet graag gehoord hebben.
Dit verslag verscheen ook op de metablog In Flanders Fields.
Meer over dit congres op www.jongvldcongres.be.
De debatten moesten trouwens ook twee maal onderbroken worden voor een gastspreker, met name Jos Gysels, de voorzitter van 11-11-11, en Karel De Gucht, de Belgische minister van buitenlandse zaken. De openlijke steun van de oud-LVSV’ers Philippe De Backer en Jules Van Rie, respectievelijk de voorzitter en de politiek secretaris van Jong VLD, voor tal van onze amendementen gaf dan ook aan dat wij het bij het juiste eind hadden door bepaalde passages van de congrestekst te verwerpen. In tegenstelling tot mijn amendementen op de congressen van de VLD, kreeg ik tot mijn grote verbazing zéér vaak de zaal aan mijn kant, mede dankzij een mooie opkomst van LVSV’ers en oud-LVSV’ers die samen toch wel 15% van alle congresgangers vertegenwoordigden. Als gevolg daarvan werden in totaal een veertigtal amendementen aanvaard waardoor de eindtekst een veel beter evenwicht heeft tussen een theoretische liberale ideologie en concrete praktijkoplossingen. Dat Boudewijn Bouckaert discussies tussen liberalen over internationale betrekkingen steeds afdoet als tijdverlies en nutteloos, omdat liberalen zich enkel bezig te houden hebben met de relaties tussen individuen en de overheid, en dus niet met de relaties tussen overheden onderling, mag dan al wel bij veel liberalen een gesmaakte stelling zijn, dit congres bewees toch ook dat het anders kan en dat de relaties tussen de burger en de overheid ook op internationaal vlak een deel van het liberale verhaal kunnen zijn.
In de congrestekst geeft Jong VLD af op protectionisme, het Europese landbouwbeleid en economische (tol)grenzen. Vrijhandel wordt naar voren geschoven als de enige échte motor van globale ontwikkeling. Door verzet van het LVSV werd het hoofdstuk over “infant industry protection”, het beschermen van derdewereldlanden tegen invoer uit rijke landen zodat ze hun eigen economie kunnen opbouwen, uit de congrestekst geschrapt. Vrijhandel moet absoluut zijn, of het zal niet zijn. Ook onjuiste Eurofiele statements, zoals de stelling dat de EU geen interne economische grenzen meer zou hebben of de stelling dat de Europese burgers zelf verantwoordelijk zouden zijn voor het EU-wanbeleid omdat zij dit in de verkiezingen gelegitimeerd hebben, moesten er aan geloven. Het democratisch deficit van de EU maakt zulke beschuldigingen aan het adres van de Europese burgers totaal onterecht. De rigide diensten- en arbeidsmarktwetten maken van de EU zelfs puur intern géén vrijhandelszone, alle mooie liedjes van de Neytsen, de Verhofstadts en de Dehaenes van deze wereld ten spijt. Jong VLD aanvaardt ook het nut van bilaterale handelsakkoorden naast de - vooral door arme landen gevraagde - multilaterale pacten.
Hoewel Jong VLD de werking van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank transparanter en doeltreffender wou maken, werden zij daarin niet gevolgd door de zaal die resoluut de zijde van het LVSV koos. De Wereldbank zou geprivatiseerd worden en het IMF zou een “adviesorgaan voor private investeringen in de derde wereld” worden, zeg dus maar gerust een praatbarak. Ook het LVSV-voorstel om de ganse ontwikkelingshulp grondig te hervormen via een drietrapsmodel kreeg de steun van het congres. Voortaan zal alle traditionele ontwikkelingshulp via private middelen bekostigd moeten worden. De overheid zal enkel nog zelf financieel tussenbeide komen om een stabiele staatsstructuur, met basisonderwijs, minimale zorgverlening en een niet-corrupte rechtsstaat in het leven te roepen, en om noodhulp bij rampen te verstrekken. Dit maakt dat ook de defensieuitgaven voor zulke nood- en vredemissies voortaan onder het budget van ontwikkelingssamenwerking zullen vallen.
Ook mag het hoofddoel niet langer het installeren van “democratie” zijn, maar het creëren van “welvaart en welzijn”, waaruit misschien op termijn een democratische beweging zou kunnen ontstaan. Democratie is volgens Jong VLD immers geen doel op zich, maar gewoon een middel. Tenslotte werd ook de westerse zelfhaat, zoals mooi verwoord in de statements dat we onze dominantie verloren zijn aan de opkomende economieën en dat het westers model zeker niet het “einde van de geschiedenis” is, onder druk van mijn amendementen minder cru verwoord en werden een aantal anti-Amerikaanse passages onder handen genomen. Het is volgens mij immers niet zo dat de uitdagingen die op ons afkomen uit het Verre Oosten per definitie ons model zouden verslagen. Om het “einde van de geschiedenis” te blijven, moet men immers gewoon deze uitdagingen het hoofd zien te bieden.
In het congreshoofdstuk over defensie, oorlog en mensenrechten werd daarenboven gewoon de mantel uitgeveegd met de Verenigde Staten. Een paginalange tekst werd aan de notie van “pre-emptive strike” gewijd, terwijl de véél slechtere defensiepolitiek van China (Tibet, Taiwan, …), Noord-Korea, Rusland (Tsjetsjenië, …) en andere schurkenstaten niet eens met één woordje aan bod kwam. Van hetzelfde laken een broek bij de “war on terror”. In plaats van voorbeelden dicht bij huis te zoeken zoals de terreurwetten in België of het Verenigd Koninkrijk, valt men - in alweer een paginalange tekst - opnieuw de VS aan. Hun “patriot act” en gedrag in Guantanamo Bay gelden voor Jong VLD als de schoolvoorbeelden van misbruiken in de strijd tegen de terreur. Over de situatie in Rusland of China was alweer géén woord in de tekst terug te vinden. Uiteindelijk bereikte het congres een compromis over mijn amendementen. De voorbeelden zouden blijven staan, maar elke verwijzing naar de Verenigde Staten zou uit de tekst geschrapt worden. Een overwinning dus voor elke rechtgeaarde Atlanticist. Ze zullen het bij de moederpartij in de Melssensstraat waarschijnlijk niet graag gehoord hebben.
Dit verslag verscheen ook op de metablog In Flanders Fields.
Meer over dit congres op www.jongvldcongres.be.
Hieronder geef ik de belangrijkste lijnen en de hoogtepunten uit de inleiding tot het libertarisme die Frank van Dun onlangs in Leuven aan een 60-tal geïnteresseerden gaf. Het libertarisme is net als alle andere -ismen een huis met vele kamers. Het bordje aan de grote zaal van dat huis stelt dat agressie onrecht is. Daar is iedere libertariër het mee eens. De problemen komen later bij het praktisch toepassen van dit principe. In de libertarische traditie is agressie heel strikt op te nemen. Filosofisch kan men spreken van de realistische interpretatie van agressie. Daar stelt men dat de dingen zijn wat ze zijn. De moderne filosofie zegt daarentegen (sterk vereenvoudigd) dat de dingen zijn wat men zegt dat ze zijn. Voorbeeld hiervan is het parlement dat zegt wat het recht is. De realistische interpretatie zegt agressie mag niet en agressie op zich, zoal ze is, mag niet. Wat is agressie dan? Elke daad waarbij iemand overgaat tot geweldpleging tegenover het leven en werk van iemand anders zonder instemming van deze andere persoon. Ongevraagd binnendringen dus. Dreiging met geweld valt eveneens onder het non-agressieprincipe. Van Dun maakt in deze inleiding abstractie van gevallen waar men niet in staat zou zijn om zichzelf te representeren en dus al dan niet in te stemmen met indringende acties van anderen.
Een belangrijke opmerking is dat de afkeer van agressie een gevolg is van waar het echt om draait: persoonlijke vrijheid. Men is dus libertariër omdat men vóór persoonlijke vrijheid is en niet omdat men tegen agressie is. Als er agressie gebeurt mag je je hier tegen verdedigen: zelfverdediging dus. Je mag wel enkel geweld gebruiken voor zover die nodig is voor je verdediging. Dus enkel bij een effectief gevaar. Er moet dan een aanval bezig zijn of een onmiddellijk gevaar dreigen. Je mag zomaar niet pre-emptive strikes uitvoeren voor elk vaag gevaar dat je wenst te verijdelen. Je bent hierin beperkt door de rechten van anderen. Die beperking is fundamenteel voor klassiek-liberalen: de rechtsgelijkheid van mensen. Dit is een compleet andere gelijkheid dan deze die in de publieke opinie wordt gebruikt. Marxisten zijn ook voor vrijheid en gelijkheid, maar dat is geen natuurlijke vrijheid en gelijkheid. Dat zijn artificiële, opgelegde vrijheden en gelijkheden. De paradox is wel dat men een heel grote machtsongelijkheid veronderstelt zonder tegenmacht, die een bepaalde gelijkheid en vrijheid oplegt. Maar wat ben je met die zaken als ze worden opgelegd en je een enorme machtsongelijkheid hebt.
Klassiek liberalen geloven in natuurlijke rechten en niet in artificiële rechten zoals deze bijvoorbeeld worden gestemd door (inter)nationale organen. Natuurlijke rechten verwijzen naar de grenzen die in de natuur der mensen aanwezig zijn. Je moet de grenzen die in de natuur der dingen zitten respecteren. Concreet: de grenzen die de een van de ander scheiden. Wanneer je deze grenzen schendt pleeg je onrecht. Dat is de basis van de liberale gedachte. Recht wordt dus niet door de autoriteiten gecreëerd, maar zit in de natuur der dingen. Wat positivistische “experten” ook zeggen, je herkent onrecht steeds. Moord, diefstal, fraude vind je steeds onrecht; waar, wanneer en door welke ambtsbekleder ze ook gepleegd zijn. Maatschappelijke posities zijn artificiële onderscheiden die geen rol spelen bij recht en onrecht.
In het dagelijks leven (de samenleving) kijk je naar wat iemand doet en zegt, niet welke maatschappelijke positie iemand bekleedt. Recht en onrecht zijn de basis voor de samenleving (waar mensen, personen met elkaar omgaan). De maatschappij vaardigt regels uit naargelang je positie (koning, premier, burger, vader, priester,…) en deze regels hebben niets met recht te maken. Op zich is er niets mis met maatschappijen zolang ze het primaat van de samenleving inzien en dus geen onrecht inhouden. Spijtig genoeg zijn we sinds tweehonderd jaar steeds meer weg van de samenleving en richting het primaat van de maatschappij aan het evolueren. Het wordt dus steeds minder belangrijk wat je zegt of doet, en des te meer wat je positie is. “Maar waarom zouden politici de bevoegdheid hebben om de grenzen van hun vrijen en gelijken te bepalen zonder deze hun instemming?” is een terechte vraag. Zoals blijkt is het onderscheid tussen samenleving en maatschappij heel belangrijk voor de liberale leer.
De systematische toepassing van het non-agressieprincipe houdt een kritiek ten opzichte van staten in. De kritiek van liberalen is dat de essentie van de staat agressie is. Het gaat dan vooral over de geïnstitutionaliseerde agressie zoals belastingen. Hier blijkt duidelijk het onrecht dat de staat pleegt. Denk bijvoorbeeld aan de belastingsschuld. Die een schuld is die je hebt zonder iets verkeerd te doen en die eenzijdig wordt opgelegd. Aangezien agressie de kern is van de staat, kan er geen recht zijn in de staat. Positivisten stellen dat staat en recht identiek zijn. Dit staat recht tegenover de klassiek opvatting dat staat en recht niets met elkaar te maken hebben.
Naast het monopolie op geweld is de staat ook gekenmerkt door het monopolie op geld. Enkel de staat bepaalt wat geld is en enkel de staat mag geld produceren. Ze schept krediet uit het niets. Sommigen moeten dus werken voor hun geld, anderen kunnen het scheppen en profiteren van dit gecreëerde geld. Opvallend is hoeveel mensen vinden dat er een geldmonopolie noodzakelijk is hoewel hier enorme morele en economische problemen zijn. Er is geen fysieke agressie, toch dringt een centrale bank binnen in het leven van mensen, via de door hun gecreëerde inflatie en kredietcycli en is er wel degelijk sprake van onrecht.
Als mijn verslag een beetje warrig overkomt dien je de volgende keer dat Frank van Dun nogmaals komt spreken over het libertarisme zeker te komen voor de “real thing”. Na zijn exposé volgde dan een vragenronde, als einde van een boeiende avond.
Wat met Amerikaans presidentskandidaat Ron Paul?
Ron Pauls kandidatuur is belangrijk om het debat te verruimen. Liberalisme gaat niet over beleid maar over de constitutie. Het ging vroeger over de grenzen van de politieke organisatie. Niet over waar de tram diende te lopen. Het is wel naïef om te denken dat een grondwet, die door de overheid zelf wordt geïnterpreteerd, een grens kan stellen aan deze overheid. Een aanzienlijk deel van de Amerikanen zal in elk geval met zijn boodschap te maken krijgen.
Is vrijheid via de politiek mogelijk?
Je kan in de huidige politiek enkel iets bewerken als je het spel meespeelt, anders sta je snel aan de zijlijn. Iemand die het wil maken in een maatschappij moet zich een aantal waarden en strategieën eigen maken om op te klimmen op de maatschappelijke ladder. Steeds opletten op wat diegene naast en boven je van je ziet. Van zo iemand lijkt het moeilijk dat hij vrijheid kan verkopen.
Bent u tegen de staat?
Van Dun is heel radicaal anarchist, maar is in de praktijk onderdanig. Hij ziet geen enkele rechtsgrond voor de staat. Anarchisme is geen utopie zoals wordt geopperd in de zaal. Nee, nu leven we in een utopie. Wanneer in een aantal kamers een aantal mensen aan het beslissen zijn over anderen na een paar rapportjes te hebben gelezen. De idee dat deze mensen in staat zijn om iets te organiseren is een utopie. De realist zegt dat deze mensen zich illusies maken (en carrière). Het is niet alleen een illusie maar ook een enorme aanmatiging om te denken dat je voor anderen kan beslissen.
Tegenwoordig gaan alle discussies over beleid in plaats van over constitutie. Het gaat over het verdelen van de koek in plaats van over de beperking van de macht. De agitatie tegen de staatsmacht was nochtans de basis van het succes van het liberalisme.
Wie zorgt er voor de gezondheidszorg wanneer er geen staat is?
Wat is DE gezondheidszorg. Je hebt pillen, dolkters, verpleegsters. Niemand stelt zich zorgen over DE gezondheidszorg. Die zit vol van keuzes. Gelukkig bestaan die in België nog een beetje. Alle gevoel voor de marge verdwijnt echter in het politieke debat. Er wordt dan ook over een enorm aantal mensen beslist, zonder rekening te houden met prioriteiten van individuele mensen. Een persoon in de zaal zegt dat hij blij zal zijn als de staat (NVDR: de belastingbetaler) een dure operatie betaalt voor hem. Maar blijdschap is geen rechtsgrond. Mensen hebben geen recht op gezondheid. Mensen die ziek zijn, is die hun recht geschonden? De manier waarop men een doel bereikt is even belangrijk als het doel. Het gaat niet op te zeggen: “Mijn gezondheid is belangrijk, anderen moeten hun prioriteiten maar opgeven”. Dan zeg je mijn doel heiligt de middelen. Gezondheidszorg is veelal rekking van de minst interessante periode van het leven. Men is de controle over het leven kwijt en komt terecht in een heel bureaucratische gezondheidszorg vol controle. Je komt in een apparaat terecht. Om te zeggen dat de gezondheid dat allemaal waard is en dat alle anderen dat maar moeten aanvaarden. …Dat vergt wel een heel sterke aanspraak op gezag.
DE gezondheidszorg, HET verkeer,… dient opgelost te worden via autoriteiten wordt vaak gezegd. Denk je niet in die termen dan zie je mensen die bepaalde problemen eerst oplossen. Maar wat met de solidariteit? Deze is in het huidige discours niets anders dan een argument om anderen te dwingen. In het samenlevingsmodel ligt de grens bij de ander. In het politiek systeem worden grenzen voortdurend hertekend. Vooral in het onderwijs wordt voortdurend in maatschappelijke termen gedacht. Bijvoorbeeld de typische lagere school vraag: “Wat zou u doen als u 1e minister zou zijn?”. Dat is de meest schunnige vraag die je kan stellen. Wat zou u doen moest u macht hebben? Anderen worden gereduceerd tot human resources.
Mensen moeten gemobiliseerd worden want wij gaan ervoor. En wij zijn belangrijk. Spreek je dit tegen dan ben je geen democraat…dan ben je zoveel als de duivel. Een democraat is iemand die beweert dat hij weet wie de wereld dient te besturen. Met je stem wordt een andere gemachtigd om baas te spelen over anderen. Je kan niets kiezen. Je maakt een bolletje zwart, wat dat betekent dat beslis jij niet. Wat is stemmen? Je weet het niet, dat wordt later beslist wat je bolletje betekent. De kiezer heeft gesproken maar na het kleuren dient hij te zwijgen. Geen enkele info kan overgebracht worden via 1 bolletje. De roden zijn beter dan de blauwen om baas te spelen is het enige wat je kan zeggen. Hoe, dat weet je niet. Je kan beter niet stemmen omdat je niet weet wat het betekent. Er is geen rationele invloed als kiezer. Sympathie kan je uitdrukken, maar niets meer.
In een vrije samenleving gebeurt alles in de marge. Principes worden er geen kreten. Als je met andere mensen wil samenleven, dien je rekening te houden met anderen en niet enkel met hun abstracte rechten. In een huwelijk beroep je je ook niet steeds op je recht op vrije meningsuiting, maar heb je respect voor elkaar. Een vrije samenleving is dus meer dan het rigoureus toepassen van een formule (het non-agressieprincipe).
Ligt het succes van de staat in de makkelijkheid waarmee je op anderen hun kosten kan leven?
Het succes van de staat ligt eerder in haar monopolie op de vorming. Weinig verwondering is nodig om te weten dat er dan weinig weerstand tegen het systeem komt; mensen groeien er in op.
Dit verslag van Simon Van Wambeke verscheen ook op de websites van Phaedrus, In Flanders Fields en LVSV Leuven, alsmede in het magazine Blauwdruk.
Meer teksten van deze auteur op www.phaedrus.be.
Een belangrijke opmerking is dat de afkeer van agressie een gevolg is van waar het echt om draait: persoonlijke vrijheid. Men is dus libertariër omdat men vóór persoonlijke vrijheid is en niet omdat men tegen agressie is. Als er agressie gebeurt mag je je hier tegen verdedigen: zelfverdediging dus. Je mag wel enkel geweld gebruiken voor zover die nodig is voor je verdediging. Dus enkel bij een effectief gevaar. Er moet dan een aanval bezig zijn of een onmiddellijk gevaar dreigen. Je mag zomaar niet pre-emptive strikes uitvoeren voor elk vaag gevaar dat je wenst te verijdelen. Je bent hierin beperkt door de rechten van anderen. Die beperking is fundamenteel voor klassiek-liberalen: de rechtsgelijkheid van mensen. Dit is een compleet andere gelijkheid dan deze die in de publieke opinie wordt gebruikt. Marxisten zijn ook voor vrijheid en gelijkheid, maar dat is geen natuurlijke vrijheid en gelijkheid. Dat zijn artificiële, opgelegde vrijheden en gelijkheden. De paradox is wel dat men een heel grote machtsongelijkheid veronderstelt zonder tegenmacht, die een bepaalde gelijkheid en vrijheid oplegt. Maar wat ben je met die zaken als ze worden opgelegd en je een enorme machtsongelijkheid hebt.
Klassiek liberalen geloven in natuurlijke rechten en niet in artificiële rechten zoals deze bijvoorbeeld worden gestemd door (inter)nationale organen. Natuurlijke rechten verwijzen naar de grenzen die in de natuur der mensen aanwezig zijn. Je moet de grenzen die in de natuur der dingen zitten respecteren. Concreet: de grenzen die de een van de ander scheiden. Wanneer je deze grenzen schendt pleeg je onrecht. Dat is de basis van de liberale gedachte. Recht wordt dus niet door de autoriteiten gecreëerd, maar zit in de natuur der dingen. Wat positivistische “experten” ook zeggen, je herkent onrecht steeds. Moord, diefstal, fraude vind je steeds onrecht; waar, wanneer en door welke ambtsbekleder ze ook gepleegd zijn. Maatschappelijke posities zijn artificiële onderscheiden die geen rol spelen bij recht en onrecht.
In het dagelijks leven (de samenleving) kijk je naar wat iemand doet en zegt, niet welke maatschappelijke positie iemand bekleedt. Recht en onrecht zijn de basis voor de samenleving (waar mensen, personen met elkaar omgaan). De maatschappij vaardigt regels uit naargelang je positie (koning, premier, burger, vader, priester,…) en deze regels hebben niets met recht te maken. Op zich is er niets mis met maatschappijen zolang ze het primaat van de samenleving inzien en dus geen onrecht inhouden. Spijtig genoeg zijn we sinds tweehonderd jaar steeds meer weg van de samenleving en richting het primaat van de maatschappij aan het evolueren. Het wordt dus steeds minder belangrijk wat je zegt of doet, en des te meer wat je positie is. “Maar waarom zouden politici de bevoegdheid hebben om de grenzen van hun vrijen en gelijken te bepalen zonder deze hun instemming?” is een terechte vraag. Zoals blijkt is het onderscheid tussen samenleving en maatschappij heel belangrijk voor de liberale leer.
De systematische toepassing van het non-agressieprincipe houdt een kritiek ten opzichte van staten in. De kritiek van liberalen is dat de essentie van de staat agressie is. Het gaat dan vooral over de geïnstitutionaliseerde agressie zoals belastingen. Hier blijkt duidelijk het onrecht dat de staat pleegt. Denk bijvoorbeeld aan de belastingsschuld. Die een schuld is die je hebt zonder iets verkeerd te doen en die eenzijdig wordt opgelegd. Aangezien agressie de kern is van de staat, kan er geen recht zijn in de staat. Positivisten stellen dat staat en recht identiek zijn. Dit staat recht tegenover de klassiek opvatting dat staat en recht niets met elkaar te maken hebben.
Naast het monopolie op geweld is de staat ook gekenmerkt door het monopolie op geld. Enkel de staat bepaalt wat geld is en enkel de staat mag geld produceren. Ze schept krediet uit het niets. Sommigen moeten dus werken voor hun geld, anderen kunnen het scheppen en profiteren van dit gecreëerde geld. Opvallend is hoeveel mensen vinden dat er een geldmonopolie noodzakelijk is hoewel hier enorme morele en economische problemen zijn. Er is geen fysieke agressie, toch dringt een centrale bank binnen in het leven van mensen, via de door hun gecreëerde inflatie en kredietcycli en is er wel degelijk sprake van onrecht.
Als mijn verslag een beetje warrig overkomt dien je de volgende keer dat Frank van Dun nogmaals komt spreken over het libertarisme zeker te komen voor de “real thing”. Na zijn exposé volgde dan een vragenronde, als einde van een boeiende avond.
Wat met Amerikaans presidentskandidaat Ron Paul?
Ron Pauls kandidatuur is belangrijk om het debat te verruimen. Liberalisme gaat niet over beleid maar over de constitutie. Het ging vroeger over de grenzen van de politieke organisatie. Niet over waar de tram diende te lopen. Het is wel naïef om te denken dat een grondwet, die door de overheid zelf wordt geïnterpreteerd, een grens kan stellen aan deze overheid. Een aanzienlijk deel van de Amerikanen zal in elk geval met zijn boodschap te maken krijgen.
Is vrijheid via de politiek mogelijk?
Je kan in de huidige politiek enkel iets bewerken als je het spel meespeelt, anders sta je snel aan de zijlijn. Iemand die het wil maken in een maatschappij moet zich een aantal waarden en strategieën eigen maken om op te klimmen op de maatschappelijke ladder. Steeds opletten op wat diegene naast en boven je van je ziet. Van zo iemand lijkt het moeilijk dat hij vrijheid kan verkopen.
Bent u tegen de staat?
Van Dun is heel radicaal anarchist, maar is in de praktijk onderdanig. Hij ziet geen enkele rechtsgrond voor de staat. Anarchisme is geen utopie zoals wordt geopperd in de zaal. Nee, nu leven we in een utopie. Wanneer in een aantal kamers een aantal mensen aan het beslissen zijn over anderen na een paar rapportjes te hebben gelezen. De idee dat deze mensen in staat zijn om iets te organiseren is een utopie. De realist zegt dat deze mensen zich illusies maken (en carrière). Het is niet alleen een illusie maar ook een enorme aanmatiging om te denken dat je voor anderen kan beslissen.
Tegenwoordig gaan alle discussies over beleid in plaats van over constitutie. Het gaat over het verdelen van de koek in plaats van over de beperking van de macht. De agitatie tegen de staatsmacht was nochtans de basis van het succes van het liberalisme.
Wie zorgt er voor de gezondheidszorg wanneer er geen staat is?
Wat is DE gezondheidszorg. Je hebt pillen, dolkters, verpleegsters. Niemand stelt zich zorgen over DE gezondheidszorg. Die zit vol van keuzes. Gelukkig bestaan die in België nog een beetje. Alle gevoel voor de marge verdwijnt echter in het politieke debat. Er wordt dan ook over een enorm aantal mensen beslist, zonder rekening te houden met prioriteiten van individuele mensen. Een persoon in de zaal zegt dat hij blij zal zijn als de staat (NVDR: de belastingbetaler) een dure operatie betaalt voor hem. Maar blijdschap is geen rechtsgrond. Mensen hebben geen recht op gezondheid. Mensen die ziek zijn, is die hun recht geschonden? De manier waarop men een doel bereikt is even belangrijk als het doel. Het gaat niet op te zeggen: “Mijn gezondheid is belangrijk, anderen moeten hun prioriteiten maar opgeven”. Dan zeg je mijn doel heiligt de middelen. Gezondheidszorg is veelal rekking van de minst interessante periode van het leven. Men is de controle over het leven kwijt en komt terecht in een heel bureaucratische gezondheidszorg vol controle. Je komt in een apparaat terecht. Om te zeggen dat de gezondheid dat allemaal waard is en dat alle anderen dat maar moeten aanvaarden. …Dat vergt wel een heel sterke aanspraak op gezag.
DE gezondheidszorg, HET verkeer,… dient opgelost te worden via autoriteiten wordt vaak gezegd. Denk je niet in die termen dan zie je mensen die bepaalde problemen eerst oplossen. Maar wat met de solidariteit? Deze is in het huidige discours niets anders dan een argument om anderen te dwingen. In het samenlevingsmodel ligt de grens bij de ander. In het politiek systeem worden grenzen voortdurend hertekend. Vooral in het onderwijs wordt voortdurend in maatschappelijke termen gedacht. Bijvoorbeeld de typische lagere school vraag: “Wat zou u doen als u 1e minister zou zijn?”. Dat is de meest schunnige vraag die je kan stellen. Wat zou u doen moest u macht hebben? Anderen worden gereduceerd tot human resources.
Mensen moeten gemobiliseerd worden want wij gaan ervoor. En wij zijn belangrijk. Spreek je dit tegen dan ben je geen democraat…dan ben je zoveel als de duivel. Een democraat is iemand die beweert dat hij weet wie de wereld dient te besturen. Met je stem wordt een andere gemachtigd om baas te spelen over anderen. Je kan niets kiezen. Je maakt een bolletje zwart, wat dat betekent dat beslis jij niet. Wat is stemmen? Je weet het niet, dat wordt later beslist wat je bolletje betekent. De kiezer heeft gesproken maar na het kleuren dient hij te zwijgen. Geen enkele info kan overgebracht worden via 1 bolletje. De roden zijn beter dan de blauwen om baas te spelen is het enige wat je kan zeggen. Hoe, dat weet je niet. Je kan beter niet stemmen omdat je niet weet wat het betekent. Er is geen rationele invloed als kiezer. Sympathie kan je uitdrukken, maar niets meer.
In een vrije samenleving gebeurt alles in de marge. Principes worden er geen kreten. Als je met andere mensen wil samenleven, dien je rekening te houden met anderen en niet enkel met hun abstracte rechten. In een huwelijk beroep je je ook niet steeds op je recht op vrije meningsuiting, maar heb je respect voor elkaar. Een vrije samenleving is dus meer dan het rigoureus toepassen van een formule (het non-agressieprincipe).
Ligt het succes van de staat in de makkelijkheid waarmee je op anderen hun kosten kan leven?
Het succes van de staat ligt eerder in haar monopolie op de vorming. Weinig verwondering is nodig om te weten dat er dan weinig weerstand tegen het systeem komt; mensen groeien er in op.
Dit verslag van Simon Van Wambeke verscheen ook op de websites van Phaedrus, In Flanders Fields en LVSV Leuven, alsmede in het magazine Blauwdruk.
Meer teksten van deze auteur op www.phaedrus.be.
De Europese Associatie van Oudleerlingen van Jezuïeten- colleges organiseerde van vrijdag 19 tot en met zondag 21 oktober 2007 zijn halfjaarlijks congres. De plaats van het gebeuren was ditmaal Frankfurt, de financiële hoofdstad van de Bondsrepubliek Duitsland. Naar aloude gewoonte trokken pater Luk Arts s.j. uit Antwerpen en Frank Judo uit Brussel naar dit congres om er de Vlaamse kleuren te verdedigen. Maar deze editie stond deels in het teken van iets nieuws. De kersverse ondervoorzitster van de Europese Associatie, de jonge Litouwse Nomeda Miselyte, wou meer jongeren geëngageerd krijgen en dacht luidop aan een aantal concrete middelen om ook hen meer in de oudleerlingenwerking te betrekken. Vandaar ook dat pater Arts en Frank Judo, oftewel de proost en de voorzitter van de Vlaamse Federatie, naar Frankfurt vergezeld werden door Julie Van Agtmael en mezelf.
In de hogesnelheidstrein voelde ik mij tegelijkertijd een beetje onwennig en nieuwsgierig. Ik had toen immers nog géén enkel benul over wat komen zou, tenzij dan dat we in Frankfurt kennis zouden maken met geëngageerde jongeren uit andere Europese landen. Daar ik nogal internationaal ingesteld ben en graag mijn talen spreek, en trots blijf op mijn jaren aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege, had ik zonder aarzeling ingestemd met de vraag van pater Arts om mee naar Frankfurt te gaan. Om het internationale karakter van deze trip te onderlijnen, was het ook een leuke ontdekking te constateren dat pater Arts de ganse treinreis verdiept zat in zijn tweetalige preek van zaterdagavond. Door het wegvallen van pater Pierre Salembier s.j., moest pater Arts de eucharistie voorgaan. Dat onze allereigenste oud-prefect van geen kleintje vervaard was, wisten we al wel langer, maar de manier waarop hij in zo’n korte tijd een homilie in perfect Frans en Engels kon opstellen, was uitermate bewonderenswaardig.
Dat we eigenlijk toch wel in een kleine wereld leven, en dat grenzen meer lijntjes op een oude kaart dan échte fysieke of mentale barrières zijn, bleek uit de eerste kennismakingen. Mijn reisgezellin Julie Van Agtmael bleek zo bijvoorbeeld vijf jaar geleden nog in mijn peterklasje op het OLVC gezeten te hebben. En of men nu uit het voormalige Oostblok, uit Italië, uit Spanje, uit Zwitserland, dan wel uit Schotland kwam, het deed er allemaal niet toe. De begroetingen waren oprecht hartelijk, de kennismakingen daadwerkelijk warm en de gesprekken zéér interessant. De instant gegroeide band van de eerste dag, mede gevoed door traditionele schnitzels en Duits bier, bleef ook de rest van het weekend onaangetast. Zelfs tussen Vlamingen en Walen was de verstandhouding voortreffelijk, maar dat zal vooral de Vlaamsgezinden verbazen, want ik kan mij maar zelden van de indruk ontdoen dat iedereen, Waal of Vlaming, éénmaal in het buitenland zich steeds (terug) oprecht Belg voelt.
Terwijl de “ouderen” vergaderden over vanalles en nog wat, trokken de “jongeren” zich terug om met Nomeda te discussiëren over haar plannen en om zelf eigen voorstellen uit de doeken te doen. Wonder boven wonder werd het klassieke tijdrovende gepalaver onder jongeren achterwege gelaten en kwamen we snel tot concrete invullingen van ons engagement. Ook de voorstelling van het jezuïetenonderwijs in elk land opende bij menig aanwezige de ogen. De luxe van eeuwenlange tradities in Italië, België en Spanje stonden in schril contrast met de situaties in Hongarije en Litouwen, of zelfs die van Zwitserland. Onder het communistische bewind werden alle religieuze instellingen genationaliseerd. Dit maakt dat de oudleerlingen van de jezuïetenscholen in Oost-Europa ofwel zéér oud zijn, ofwel betrekkelijk jong. De 27-jarige Nomeda was zo bijvoorbeeld één van de oudste alumni van haar college in Litouwen. En ook Zwitserland is een geval apart, omdat er géén jezuïetenscholen zijn, maar wel aanzienlijk wat jezuïetenalumni, die allemaal hun opleiding afgewerkt hebben in dichtbij de grens gelegen jezuïeteninternaten in Duitsland of Oostenrijk.
Onder de vleugels van Nomeda werd een “Youth Council” boven de doopvont gehouden die in de toekomst niet enkel zou meewerken aan de projecten van de Europese Associatie, maar ook een aantal parallelle initiatieven zou uitwerken. Van het samenzijn werd dan ook stevig gebruik gemaakt om ervaringen met elkaar te delen en om daaruit lessen te trekken voor de eigen werkgroep, gaande van communicatietips die tot een eigen internetportaal zouden moeten leiden, over de wedervaren van Spaanse jongeren in Calcutta, tot liefdadigheid dichter bij huis via steunorganisaties als het Litouwse “Ark van Noach”. De “Youth Council” plant in de zomer van 2008 een jongerenseminarie in Kaunas (Litouwen) en een heuse missie in Centraal-Afrika in de zomer van 2009. Ook op de volgende congressen van de Europese Associatie, respectievelijk in Turijn en Boedapest, en op het wereldcongres in Bujumbura (Burundi), willen de jongeren voortaan een duidelijke eigen stem laten horen.
Op onze laatste dag in Frankfurt, wanneer het “werk” achter de rug was, stond een stadstour op het programma. Het organisatorisch imago van onze Duitse vrienden werd naar nieuwe hoogtes getild toen ze uit het niets een autocar te voorschijn toverden die ons langsheen de ganse stad voerde, van het financiële district met zijn wolkenkrabbers, over het pittoreske stadscentrum tot de sierlijke esplanades en promenades aan de boorden van de Main, en zo het vaak saaie en ééntonige beeld van Frankfurt volledig doorprikte. Ook het bezoek aan de Römer, het stadhuis, en de Kaisersaal, de monumentale ruimte waar vroeger de keizers van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond werden, konden door mij best gesmaakt worden. Na nog enkele laatste groepsfoto’s was het dan tijd om terug huiswaarts te keren. Het weekendje Frankfurt was best de moeite waard, en niet enkel omwille van de avondlijke pret of de concrete projecten, maar ook omwille van de nieuwe vriendschappen die daar ontstaan zijn. Of deze banden de tand des tijds zullen doorstaan, weten we evenwel nog niet, maar de eerste test komt er al aan in maart 2008, op het volgende congres in Turijn.
Dit verslag verscheen in het magazine Mededelingen.
Meer over deze organisatie op www.jesuits-europe.info.
In de hogesnelheidstrein voelde ik mij tegelijkertijd een beetje onwennig en nieuwsgierig. Ik had toen immers nog géén enkel benul over wat komen zou, tenzij dan dat we in Frankfurt kennis zouden maken met geëngageerde jongeren uit andere Europese landen. Daar ik nogal internationaal ingesteld ben en graag mijn talen spreek, en trots blijf op mijn jaren aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege, had ik zonder aarzeling ingestemd met de vraag van pater Arts om mee naar Frankfurt te gaan. Om het internationale karakter van deze trip te onderlijnen, was het ook een leuke ontdekking te constateren dat pater Arts de ganse treinreis verdiept zat in zijn tweetalige preek van zaterdagavond. Door het wegvallen van pater Pierre Salembier s.j., moest pater Arts de eucharistie voorgaan. Dat onze allereigenste oud-prefect van geen kleintje vervaard was, wisten we al wel langer, maar de manier waarop hij in zo’n korte tijd een homilie in perfect Frans en Engels kon opstellen, was uitermate bewonderenswaardig.
Dat we eigenlijk toch wel in een kleine wereld leven, en dat grenzen meer lijntjes op een oude kaart dan échte fysieke of mentale barrières zijn, bleek uit de eerste kennismakingen. Mijn reisgezellin Julie Van Agtmael bleek zo bijvoorbeeld vijf jaar geleden nog in mijn peterklasje op het OLVC gezeten te hebben. En of men nu uit het voormalige Oostblok, uit Italië, uit Spanje, uit Zwitserland, dan wel uit Schotland kwam, het deed er allemaal niet toe. De begroetingen waren oprecht hartelijk, de kennismakingen daadwerkelijk warm en de gesprekken zéér interessant. De instant gegroeide band van de eerste dag, mede gevoed door traditionele schnitzels en Duits bier, bleef ook de rest van het weekend onaangetast. Zelfs tussen Vlamingen en Walen was de verstandhouding voortreffelijk, maar dat zal vooral de Vlaamsgezinden verbazen, want ik kan mij maar zelden van de indruk ontdoen dat iedereen, Waal of Vlaming, éénmaal in het buitenland zich steeds (terug) oprecht Belg voelt.
Terwijl de “ouderen” vergaderden over vanalles en nog wat, trokken de “jongeren” zich terug om met Nomeda te discussiëren over haar plannen en om zelf eigen voorstellen uit de doeken te doen. Wonder boven wonder werd het klassieke tijdrovende gepalaver onder jongeren achterwege gelaten en kwamen we snel tot concrete invullingen van ons engagement. Ook de voorstelling van het jezuïetenonderwijs in elk land opende bij menig aanwezige de ogen. De luxe van eeuwenlange tradities in Italië, België en Spanje stonden in schril contrast met de situaties in Hongarije en Litouwen, of zelfs die van Zwitserland. Onder het communistische bewind werden alle religieuze instellingen genationaliseerd. Dit maakt dat de oudleerlingen van de jezuïetenscholen in Oost-Europa ofwel zéér oud zijn, ofwel betrekkelijk jong. De 27-jarige Nomeda was zo bijvoorbeeld één van de oudste alumni van haar college in Litouwen. En ook Zwitserland is een geval apart, omdat er géén jezuïetenscholen zijn, maar wel aanzienlijk wat jezuïetenalumni, die allemaal hun opleiding afgewerkt hebben in dichtbij de grens gelegen jezuïeteninternaten in Duitsland of Oostenrijk.
Onder de vleugels van Nomeda werd een “Youth Council” boven de doopvont gehouden die in de toekomst niet enkel zou meewerken aan de projecten van de Europese Associatie, maar ook een aantal parallelle initiatieven zou uitwerken. Van het samenzijn werd dan ook stevig gebruik gemaakt om ervaringen met elkaar te delen en om daaruit lessen te trekken voor de eigen werkgroep, gaande van communicatietips die tot een eigen internetportaal zouden moeten leiden, over de wedervaren van Spaanse jongeren in Calcutta, tot liefdadigheid dichter bij huis via steunorganisaties als het Litouwse “Ark van Noach”. De “Youth Council” plant in de zomer van 2008 een jongerenseminarie in Kaunas (Litouwen) en een heuse missie in Centraal-Afrika in de zomer van 2009. Ook op de volgende congressen van de Europese Associatie, respectievelijk in Turijn en Boedapest, en op het wereldcongres in Bujumbura (Burundi), willen de jongeren voortaan een duidelijke eigen stem laten horen.
Op onze laatste dag in Frankfurt, wanneer het “werk” achter de rug was, stond een stadstour op het programma. Het organisatorisch imago van onze Duitse vrienden werd naar nieuwe hoogtes getild toen ze uit het niets een autocar te voorschijn toverden die ons langsheen de ganse stad voerde, van het financiële district met zijn wolkenkrabbers, over het pittoreske stadscentrum tot de sierlijke esplanades en promenades aan de boorden van de Main, en zo het vaak saaie en ééntonige beeld van Frankfurt volledig doorprikte. Ook het bezoek aan de Römer, het stadhuis, en de Kaisersaal, de monumentale ruimte waar vroeger de keizers van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond werden, konden door mij best gesmaakt worden. Na nog enkele laatste groepsfoto’s was het dan tijd om terug huiswaarts te keren. Het weekendje Frankfurt was best de moeite waard, en niet enkel omwille van de avondlijke pret of de concrete projecten, maar ook omwille van de nieuwe vriendschappen die daar ontstaan zijn. Of deze banden de tand des tijds zullen doorstaan, weten we evenwel nog niet, maar de eerste test komt er al aan in maart 2008, op het volgende congres in Turijn.
Dit verslag verscheen in het magazine Mededelingen.
Meer over deze organisatie op www.jesuits-europe.info.
Belgium is left with two choices: bolster the federal government or call it a day. More than half a year without a government and no solution in sight... It was only a matter of time before Belgium would wake up to its own political reality... and it is not a pleasant awakening. For nearly one and a half century Belgium constituted a nation state with a centralised government based in Brussels. It was only in the seventies, under Flemish nationalist pressure, that the country embarked on the slippery slope of de-facto federalism. It is common knowledge that federalism as a result of opposition (rather than consensus) should be approached with extreme caution... but five state reforms later and all caution is out of the window! The last forty years have seen the end of most vital national institutions such as political parties and the national television and radio stations, having all regrouped on linguistic basis. As a result of five successive state reforms aimed at pleasing everyone, the Belgian political scene has become an unintelligible mess for politicians, citizens and visitors alike.
Since 1993 Belgium is officially a federal state, with remnants of a federal government, consisting of three language communities, with roughly six million Dutch speakers in the North of the country and a minority in Brussels, 4 million French speakers in the South and a majority in Brussels, as well as a German-speaking community, which has about 70.000 inhabitants. Each language community has its own parliament and government, responsible for the control of culture, education and some aspects of public healthcare. Besides that, to make matters more complicated, Belgium has three non-congruent (regions and communities overlap but do not coincide) regions with their own competences such as economic development, infrastructure/transport, environment, housing, agriculture, some aspects of employment, energy and water distribution, etc... Belgium would thus have seven governments and parliaments, were it not for the propitious merger of the institutions of the Dutch-speaking community and the Flemish region, leaving it with only six!
With no federal political parties to speak of and the impossibility for the voter to vote for candidates from another linguistic community, political agendas on a federal level are increasingly influenced by regional interests and Flemish nationalism. As if five futile reforms were not enough, the majority of the Flemish electorate and the overwhelming majority of the Flemish mandarins would like to see a sixth one, just for good measure...
As it stands today, coalition negotiations on a federal level have reached an impasse over two issues. On the one hand the Dutch-speaking parties are calling for a new state reform granting even more autonomy and powers to the regions/communities, as well as reducing the economic “solidarity” from Flanders to Wallonia, which the French-speaking community is loath to concede. On the other hand the Flemish are seeking to split the electoral district of Brussels/Halle/Vilvoorde (BHV). Currently people living in Brussels or the surrounding communes (part of Flanders and not of Brussels) can vote for French and Dutch speaking parties alike... since many of those communes have a majority of French-speaking inhabitants. However, in order to protect the “Flemish culture and language “, Flemish parties are asking for the electoral district to be split and allow only Flemish parties to be represented in the communes around Brussels. This is another demand from the Flemish that the French-speaking community is not willing to give in to without something in return. (Such as, for instance, the expansion of Brussels to include some surrounding communes...).
Whereas the constitutional reform and BHV may be the high-profile issues that currently divide the country, they are merely symptoms of a much deeper malaise. Carefully exploited Flemish nationalism as a result of a generalised inferiority complex, in combination with the Flemish economic ascendancy of the last decades, have convinced the Dutch-speaking population that they should protect themselves from francophones and immigrants, whilst safeguarding their “hard-earned” wealth instead of watching it disappear in a big black hole. To be fair, the sheer incompetence of the political elite in Wallonia should carry half of the blame... but one thing is sure, solidarity has left the house!
Today Belgium (barely) stands with its back against the wall and the situation calls for drastic measures. Half-baked solutions will only increase current frustrations, as the country slowly grinds to a halt. The disposition of Belgium is such that it either exists or it doesn’t, and nothing in between. It is often said that in Belgium you can either be a federalist (emphasis on the federal state), a con-federalist (emphasis on the member states) or a separatist... This is simply wrong. It is time to realise that the con-federalist path has taken Belgium’s politicians to the edge of a cliff and can no longer be pursued. The confused politicians and citizens of Belgium now have to choose between grabbing the separatists by the hand, close their eyes and jump; or heed the distant sounds of the moderate federalists that were left behind at the crossroads all those years ago and try to find their way back across treacherous country.
Wallonia and Flanders are like a married couple that is growing apart and sleeping in separate bedrooms, blaming each other for all that went wrong with increasingly bitter resentment. Like in any failing marriage, the parties involved are faced with two choices: rekindle the passion or file for divorce. Saving a marriage is hard work and significant concessions from both parties are called for if a continued Belgian union is to be guaranteed. Such is the reality of marriage. Separation, on the other hand, may appear as the easier solution, but the custody battle over Brussels could turn nasty... or simply impossible to resolve. Such is the reality of divorce.
In reality the two issues at hand, BHV and the constitutional reform, present Belgium with a unique opportunity to resolve their marital issues, once and for all. Any decision taken on these two issues will be indicative of all decisions to come, so rather than attempting yet another useless, aggravating and confusing constitutional reform towards more autonomy for the regions, the current issues could be put to good use and provide the ideal opportunity for moderate federalists to grab the bull by the horns. In any case, considering that all proposals are headed for rejection as long as the con-federalist approach prevails, it is time for the federalists to pick up the torch and tackle them from a different angle.
More recent developments have seen Guy Verhofstadt, the Caretaker Prime Minister (and potentially a “moderate federalist”), put in charge of forming and leading an interim government - by royal request no less - while he paves the way for the formation of a permanent government. In order to do this he needs to find common ground that both French-speaking and Dutch-speaking parties can agree on, to then proceed with the formation of a coalition government; a task that Yves Leterme, victor of the last elections and chief candidate for the post of Prime Minster, failed to bring to a good end after a series of negotiations that dragged on for months. This has now led to latest situation where the Caretaker Prime Minister (a liberal – Open VLD) has asked his rival (a conservative Flemish nationalist - CD&V) to become his Vice Prime Minister in an interim government and resume the talks that would have to lead to a state reform and eventually a legitimate government.
This will not lead to a solution and even if it does, it will be short-lived. Yves Leterme is anything but a “moderate federalist”... He is a fervent “con-federalist”, if there ever was one, and his party has been in bed with the separatist N-VA since before the elections. Whether under supervision of Verhofstadt or not, he will continue to insist on a version of the state reform that will remain inacceptable to the French-speaking community. Verhofstadt realises that the country is in need of a substantial constitutional reform. But rather than following the logic from the past 40 years, heading towards ever more regional autonomy, he should propose a reform that will reinforce the federal government and restore some of the country's fiscal and economic unity. The same thorough constitutional reform could also solve the issue of BHV by allowing all Belgian parties, whatever their origin, to be eligible on electoral lists nation-wide, offering voters the possibility to vote for French- or Dutch speaking parties alike, no matter where they live.
To grant legitimacy to such a constitutional reform, and solve the Belgian question for once and for all, a draft constitution should be put to the people in a referendum. Should the reform be deemed inacceptable by the majority of the Belgians and the draft be rejected by popular vote, it would be a very clear sign on the wall that the political elite could and would not ignore. It would force them to act accordingly and declare the end of Belgium. Should there, however, be wide support for the draft state reform, the federal state of Belgium would emerge victorious, strengthened and invigorated. The current situation in Belgium is unliveable and the current setup unworkable. No amount of constitutional reforms or splitting of electoral districts will change anything about this and it is time that the Belgians (but especially the Flemish) faced the music: to BE or not to BE.
Deze tekst van Arnaud Houdmont werd mij via e-mail toegezonden.
Meer teksten van hem op www.arnaudh.tigblogs.org.
Since 1993 Belgium is officially a federal state, with remnants of a federal government, consisting of three language communities, with roughly six million Dutch speakers in the North of the country and a minority in Brussels, 4 million French speakers in the South and a majority in Brussels, as well as a German-speaking community, which has about 70.000 inhabitants. Each language community has its own parliament and government, responsible for the control of culture, education and some aspects of public healthcare. Besides that, to make matters more complicated, Belgium has three non-congruent (regions and communities overlap but do not coincide) regions with their own competences such as economic development, infrastructure/transport, environment, housing, agriculture, some aspects of employment, energy and water distribution, etc... Belgium would thus have seven governments and parliaments, were it not for the propitious merger of the institutions of the Dutch-speaking community and the Flemish region, leaving it with only six!
With no federal political parties to speak of and the impossibility for the voter to vote for candidates from another linguistic community, political agendas on a federal level are increasingly influenced by regional interests and Flemish nationalism. As if five futile reforms were not enough, the majority of the Flemish electorate and the overwhelming majority of the Flemish mandarins would like to see a sixth one, just for good measure...
As it stands today, coalition negotiations on a federal level have reached an impasse over two issues. On the one hand the Dutch-speaking parties are calling for a new state reform granting even more autonomy and powers to the regions/communities, as well as reducing the economic “solidarity” from Flanders to Wallonia, which the French-speaking community is loath to concede. On the other hand the Flemish are seeking to split the electoral district of Brussels/Halle/Vilvoorde (BHV). Currently people living in Brussels or the surrounding communes (part of Flanders and not of Brussels) can vote for French and Dutch speaking parties alike... since many of those communes have a majority of French-speaking inhabitants. However, in order to protect the “Flemish culture and language “, Flemish parties are asking for the electoral district to be split and allow only Flemish parties to be represented in the communes around Brussels. This is another demand from the Flemish that the French-speaking community is not willing to give in to without something in return. (Such as, for instance, the expansion of Brussels to include some surrounding communes...).
Whereas the constitutional reform and BHV may be the high-profile issues that currently divide the country, they are merely symptoms of a much deeper malaise. Carefully exploited Flemish nationalism as a result of a generalised inferiority complex, in combination with the Flemish economic ascendancy of the last decades, have convinced the Dutch-speaking population that they should protect themselves from francophones and immigrants, whilst safeguarding their “hard-earned” wealth instead of watching it disappear in a big black hole. To be fair, the sheer incompetence of the political elite in Wallonia should carry half of the blame... but one thing is sure, solidarity has left the house!
Today Belgium (barely) stands with its back against the wall and the situation calls for drastic measures. Half-baked solutions will only increase current frustrations, as the country slowly grinds to a halt. The disposition of Belgium is such that it either exists or it doesn’t, and nothing in between. It is often said that in Belgium you can either be a federalist (emphasis on the federal state), a con-federalist (emphasis on the member states) or a separatist... This is simply wrong. It is time to realise that the con-federalist path has taken Belgium’s politicians to the edge of a cliff and can no longer be pursued. The confused politicians and citizens of Belgium now have to choose between grabbing the separatists by the hand, close their eyes and jump; or heed the distant sounds of the moderate federalists that were left behind at the crossroads all those years ago and try to find their way back across treacherous country.
Wallonia and Flanders are like a married couple that is growing apart and sleeping in separate bedrooms, blaming each other for all that went wrong with increasingly bitter resentment. Like in any failing marriage, the parties involved are faced with two choices: rekindle the passion or file for divorce. Saving a marriage is hard work and significant concessions from both parties are called for if a continued Belgian union is to be guaranteed. Such is the reality of marriage. Separation, on the other hand, may appear as the easier solution, but the custody battle over Brussels could turn nasty... or simply impossible to resolve. Such is the reality of divorce.
In reality the two issues at hand, BHV and the constitutional reform, present Belgium with a unique opportunity to resolve their marital issues, once and for all. Any decision taken on these two issues will be indicative of all decisions to come, so rather than attempting yet another useless, aggravating and confusing constitutional reform towards more autonomy for the regions, the current issues could be put to good use and provide the ideal opportunity for moderate federalists to grab the bull by the horns. In any case, considering that all proposals are headed for rejection as long as the con-federalist approach prevails, it is time for the federalists to pick up the torch and tackle them from a different angle.
More recent developments have seen Guy Verhofstadt, the Caretaker Prime Minister (and potentially a “moderate federalist”), put in charge of forming and leading an interim government - by royal request no less - while he paves the way for the formation of a permanent government. In order to do this he needs to find common ground that both French-speaking and Dutch-speaking parties can agree on, to then proceed with the formation of a coalition government; a task that Yves Leterme, victor of the last elections and chief candidate for the post of Prime Minster, failed to bring to a good end after a series of negotiations that dragged on for months. This has now led to latest situation where the Caretaker Prime Minister (a liberal – Open VLD) has asked his rival (a conservative Flemish nationalist - CD&V) to become his Vice Prime Minister in an interim government and resume the talks that would have to lead to a state reform and eventually a legitimate government.
This will not lead to a solution and even if it does, it will be short-lived. Yves Leterme is anything but a “moderate federalist”... He is a fervent “con-federalist”, if there ever was one, and his party has been in bed with the separatist N-VA since before the elections. Whether under supervision of Verhofstadt or not, he will continue to insist on a version of the state reform that will remain inacceptable to the French-speaking community. Verhofstadt realises that the country is in need of a substantial constitutional reform. But rather than following the logic from the past 40 years, heading towards ever more regional autonomy, he should propose a reform that will reinforce the federal government and restore some of the country's fiscal and economic unity. The same thorough constitutional reform could also solve the issue of BHV by allowing all Belgian parties, whatever their origin, to be eligible on electoral lists nation-wide, offering voters the possibility to vote for French- or Dutch speaking parties alike, no matter where they live.
To grant legitimacy to such a constitutional reform, and solve the Belgian question for once and for all, a draft constitution should be put to the people in a referendum. Should the reform be deemed inacceptable by the majority of the Belgians and the draft be rejected by popular vote, it would be a very clear sign on the wall that the political elite could and would not ignore. It would force them to act accordingly and declare the end of Belgium. Should there, however, be wide support for the draft state reform, the federal state of Belgium would emerge victorious, strengthened and invigorated. The current situation in Belgium is unliveable and the current setup unworkable. No amount of constitutional reforms or splitting of electoral districts will change anything about this and it is time that the Belgians (but especially the Flemish) faced the music: to BE or not to BE.
Deze tekst van Arnaud Houdmont werd mij via e-mail toegezonden.
Meer teksten van hem op www.arnaudh.tigblogs.org.
>> Binnenland, English
Iedereen kent Ryanair ongetwijfeld wel: de "low-cost carrier" die vanaf secundaire luchthavens voor een habbekrats miljoenen passagiers per dag vervoert. Iedereen heeft natuurlijk ook een mening over de maatschappij. Ofschoon ikzelf nogal vrij frequent reis, had ik - tot voor vorige week - nog nooit met Ryanair gevlogen. Vorige week verbleef ik echter in Londen, en omdat ik nogal laat boekte en de treintickets van de Eurostar daartegen al vrij duur waren, ben ik bij Ryanair terechtgekomen. En ondanks het feit dat ik zowel in Charleroi ("Brussels South") als in Londen-Stansted in totaal meer dan 50 € extra moest betalen voor "excess baggage", om van de verbinding tussen de luchthaven en het stadscentrum nog maar te zwijgen, ben ik ten zeerste tevreden over de service van Ryanair. We vertrokken niet enkel op tijd, maar kwamen zelfs 20 minuten vroeger aan in Londen. Maar weinig conventioniële maatschappijen doen Ryanair dat na. Alleen zal ik de volgende keer beter de kleine lettertjes op hun website en documenten nalezen om zulke bagageboetes te vermijden.
Bullebak O'Leary zet succes verder door
Ryanair was ruim tien jaar geleden op sterven na dood. Nu is de Ierse prijsvechter met ruim 43 miljoen passagiers de best presterende Europese luchtvaartmaatschappij. Welke andere luchtvaartmaatschappij kan ieder jaar een winstgroei laten zien van meer dan dertig procent? Ryanair vervoert nu al meer passagiers dan British Airways en is in omvang Europa’s nummer drie: alleen Lufthansa en de combinatie Air France-KLM zijn groter. Dit adembenemende succes van de lage-prijzencarrier is vrijwel geheel te danken aan één man: de 45-jarige Michael O’Leary. Het is een a-typische manager, deze Ierse boerenzoon die nog steeds parttime boert.
In 1988 komt O’Leary, dan nog een belastingadviseur van KMPG en nog maar net droog achter de oren, in contact met Tony Ryan. Deze Ier krijgt zijn luchtvaartmaatschappijtje Ryanair, gestart in 1985, maar niet uit de rode cijfers. Ryan is onder de indruk van de adviezen van O’Leary en weet hem over te halen over te stappen naar Ryanair. Hij hapt toe, als hem een kwart van de aandelen in het vooruitzicht wordt gesteld. Hij krijgt de tijd om de mores van de luchtvaartindustrie in de vingers te krijgen. In 1997 gaat Ryanair, als zo veel bedrijven in die tijd, naar de beurs. De beursgang maakt O’Leary, dan net topman, al snel tot een zeer vermogend man die zo nu en dan een flinke pluk van zijn aandelen verkoopt. (Nu bezit O’Leary nog rond vier procent van het aandelenkapitaal van Ryanair, en een geschat vermogen van inmiddels meer dan een half miljard euro.) O’Leary turnt het bedrijf om tot een low-cost carrier. Het is de tijd van de deregulering van de Europese luchtvaartindustrie. Easyjet (zie kader) profiteert als eerste carrier van de mogelijkheden. Ryanair volgt op de voet. De vette jaren breken aan.
Messcherp onderhandelaar
Een ander karakteristieke eigenschap van O’Leary is zijn kostenbewustzijn. We zijn nu een jaar of zes, zeven verder en Ryanair is Easyjet allang voorbij. En, zoals gezegd, uitgegroeid tot Europa’s nummer drie. Ryanair groeit in een tempo waarvan de concurrentie alleen maar durft te dromen. Dat succes is vooral te danken aan de handigheid en zuinigheid van O’Leary. Hij rekende ooit uit dat je een geland vliegtuig in 25 minuten weer in de lucht kunt hebben, schoongemaakt, met een volle tank en met nieuwe passagiers aan boord. Dus dat is nu de regel voor vliegtuigen van Ryanair. Waar andere maatschappijen op een traject zes keer per dag met een vliegtuig heen en weer vliegen, doet Ryanair dat acht keer. Dat scheelt veel geld. Niet alle luchthavens, zoals Schiphol, redden zo’n snelle ‘omdraaitijd’. Die vallen voor ons dan dus af, zegt O’Leary, die er een sport van heeft gemaakt goedkope deals af te sluiten met regionale, soms verwaarloosde luchthavens. Schiphol te duur en te traag? Dan vliegt Ryanair vanaf Eindhoven Airport. Om dezelfde reden verkiest O’Leary de kleine luchthaven van Charleroi boven het Brusselse Zaventem.
Ryanair vliegt met slechts één toesteltype, de Boeing 737. Dat scheelt veel geld, omdat de bemanningen volledig uitwisselbaar zijn, en onderhoudsmonteurs zich volledig kunnen focussen op dat ene type. Bovendien geeft dat inkoopvoordelen, aldus O’Leary, die te boek staat als een messcherp onderhandelaar. Zo bestelde hij in 2003 maar liefst 125 Boeings type 737. Een mega-order, ook voor ’s werelds grootste vliegtuigfabrikant. Hij wist er een recordprijs van 25 miljoen dollar per toestel uit te slepen: nog nooit betaalde een maatschappij zo weinig voor een Boeing 737.
Lachwekkende zuinigheid
Een ander karakteristieke eigenschap van O’Leary is zijn kostenbewustzijn. Een belangrijke kostenratio in de luchtvaart is het aantal passagiers per werknemer. Lufthansa vervoert per werknemer 1200 passagiers, bij British Airways en Air France/KLM ligt dat rond de 1800. Ryanair weet per werknemer maar liefst 8.000 passagiers te vervoeren. Ryanair doet hetzelfde werk dus met véél minder mensen. Dat kan onder andere door de verkoopstrategie: vrijwel alle verkoop gaat via internet. Salesmanagers, verkopers of call centers - O’Leary heeft ze nauwelijks nodig. Hooguit een paar programmeurs die de website runnen.
Op de werkvloer neemt zijn zuinigheid lachwekkende proporties aan. Werknemers die voor Ryanair kiezen, weten dat ze zelf hun uniformen moeten betalen. Dat ze moeten betalen voor koffie en thee, voor water, voor opleidingen. Of voor toegang tot het personeelsfeest met Kerstmis. Maar het kan nog gekker: O’Leary haalde weer alle kranten toen hij onlangs aankondigde dat zijn werknemers hun mobiele telefoon niet langer op kantoor mogen opladen. Te duur, vond O’Leary. Onzin natuurlijk, maar het is weer zo’n typische O’Leary-actie waarmee hij zijn personeel prikkelt om ten allen tijde op de kosten te letten. Want alleen met de allerlaagste kosten kan Ryanair de laagste prijzen voor vliegtickets blijven aanbieden.
Toch lopen zijn werknemers niet massaal weg. Integendeel. Met zijn charisma en passie weet O’Leary zijn medewerkers aan zich te binden. Hij betaalt goed (naar prestatie), waarbij de salarisopbouw nogal a-typisch is voor de sector: een hoog basisloon als je goed presteert, en strenge regelingen op gebied van ziekte en afwezigheid.
Ruziemaker
Maar O’Leary is niet alleen handig en zuinig, hij staat ook bekend als een hondsbrutale bullebak. Hij schopt iedereen tegen de schenen, van klanten tot medewerkers, van concurrenten tot vakbondsbestuurders. Over reisagenten zei hij ooit:
En klanten? Klanten moeten vooral niet denken dat ze bij Ryanair Koning zijn. Een paar gestrande reizigers kwamen ooit verhaal halen bij O’Leary. Ze waren bij hem aan het verkeerde adres. Hij foeterde ze uit dat ze voor die paar euro’s toch echt niet veel mochten verwachten. Een klachtenlijn voor ontevreden klanten vindt hij totale onzin:
Deze tekst van Ewald Smits verscheen ook in het magazine Brisk, alsmede op een aantal websites zoals MeerVrijheid.nl.
Meer teksten van deze auteur op www.sync.nl.
Bullebak O'Leary zet succes verder door
Ryanair was ruim tien jaar geleden op sterven na dood. Nu is de Ierse prijsvechter met ruim 43 miljoen passagiers de best presterende Europese luchtvaartmaatschappij. Welke andere luchtvaartmaatschappij kan ieder jaar een winstgroei laten zien van meer dan dertig procent? Ryanair vervoert nu al meer passagiers dan British Airways en is in omvang Europa’s nummer drie: alleen Lufthansa en de combinatie Air France-KLM zijn groter. Dit adembenemende succes van de lage-prijzencarrier is vrijwel geheel te danken aan één man: de 45-jarige Michael O’Leary. Het is een a-typische manager, deze Ierse boerenzoon die nog steeds parttime boert.
In 1988 komt O’Leary, dan nog een belastingadviseur van KMPG en nog maar net droog achter de oren, in contact met Tony Ryan. Deze Ier krijgt zijn luchtvaartmaatschappijtje Ryanair, gestart in 1985, maar niet uit de rode cijfers. Ryan is onder de indruk van de adviezen van O’Leary en weet hem over te halen over te stappen naar Ryanair. Hij hapt toe, als hem een kwart van de aandelen in het vooruitzicht wordt gesteld. Hij krijgt de tijd om de mores van de luchtvaartindustrie in de vingers te krijgen. In 1997 gaat Ryanair, als zo veel bedrijven in die tijd, naar de beurs. De beursgang maakt O’Leary, dan net topman, al snel tot een zeer vermogend man die zo nu en dan een flinke pluk van zijn aandelen verkoopt. (Nu bezit O’Leary nog rond vier procent van het aandelenkapitaal van Ryanair, en een geschat vermogen van inmiddels meer dan een half miljard euro.) O’Leary turnt het bedrijf om tot een low-cost carrier. Het is de tijd van de deregulering van de Europese luchtvaartindustrie. Easyjet (zie kader) profiteert als eerste carrier van de mogelijkheden. Ryanair volgt op de voet. De vette jaren breken aan.
Messcherp onderhandelaar
Een ander karakteristieke eigenschap van O’Leary is zijn kostenbewustzijn. We zijn nu een jaar of zes, zeven verder en Ryanair is Easyjet allang voorbij. En, zoals gezegd, uitgegroeid tot Europa’s nummer drie. Ryanair groeit in een tempo waarvan de concurrentie alleen maar durft te dromen. Dat succes is vooral te danken aan de handigheid en zuinigheid van O’Leary. Hij rekende ooit uit dat je een geland vliegtuig in 25 minuten weer in de lucht kunt hebben, schoongemaakt, met een volle tank en met nieuwe passagiers aan boord. Dus dat is nu de regel voor vliegtuigen van Ryanair. Waar andere maatschappijen op een traject zes keer per dag met een vliegtuig heen en weer vliegen, doet Ryanair dat acht keer. Dat scheelt veel geld. Niet alle luchthavens, zoals Schiphol, redden zo’n snelle ‘omdraaitijd’. Die vallen voor ons dan dus af, zegt O’Leary, die er een sport van heeft gemaakt goedkope deals af te sluiten met regionale, soms verwaarloosde luchthavens. Schiphol te duur en te traag? Dan vliegt Ryanair vanaf Eindhoven Airport. Om dezelfde reden verkiest O’Leary de kleine luchthaven van Charleroi boven het Brusselse Zaventem.
Ryanair vliegt met slechts één toesteltype, de Boeing 737. Dat scheelt veel geld, omdat de bemanningen volledig uitwisselbaar zijn, en onderhoudsmonteurs zich volledig kunnen focussen op dat ene type. Bovendien geeft dat inkoopvoordelen, aldus O’Leary, die te boek staat als een messcherp onderhandelaar. Zo bestelde hij in 2003 maar liefst 125 Boeings type 737. Een mega-order, ook voor ’s werelds grootste vliegtuigfabrikant. Hij wist er een recordprijs van 25 miljoen dollar per toestel uit te slepen: nog nooit betaalde een maatschappij zo weinig voor een Boeing 737.
Lachwekkende zuinigheid
Een ander karakteristieke eigenschap van O’Leary is zijn kostenbewustzijn. Een belangrijke kostenratio in de luchtvaart is het aantal passagiers per werknemer. Lufthansa vervoert per werknemer 1200 passagiers, bij British Airways en Air France/KLM ligt dat rond de 1800. Ryanair weet per werknemer maar liefst 8.000 passagiers te vervoeren. Ryanair doet hetzelfde werk dus met véél minder mensen. Dat kan onder andere door de verkoopstrategie: vrijwel alle verkoop gaat via internet. Salesmanagers, verkopers of call centers - O’Leary heeft ze nauwelijks nodig. Hooguit een paar programmeurs die de website runnen.
Op de werkvloer neemt zijn zuinigheid lachwekkende proporties aan. Werknemers die voor Ryanair kiezen, weten dat ze zelf hun uniformen moeten betalen. Dat ze moeten betalen voor koffie en thee, voor water, voor opleidingen. Of voor toegang tot het personeelsfeest met Kerstmis. Maar het kan nog gekker: O’Leary haalde weer alle kranten toen hij onlangs aankondigde dat zijn werknemers hun mobiele telefoon niet langer op kantoor mogen opladen. Te duur, vond O’Leary. Onzin natuurlijk, maar het is weer zo’n typische O’Leary-actie waarmee hij zijn personeel prikkelt om ten allen tijde op de kosten te letten. Want alleen met de allerlaagste kosten kan Ryanair de laagste prijzen voor vliegtickets blijven aanbieden.
Toch lopen zijn werknemers niet massaal weg. Integendeel. Met zijn charisma en passie weet O’Leary zijn medewerkers aan zich te binden. Hij betaalt goed (naar prestatie), waarbij de salarisopbouw nogal a-typisch is voor de sector: een hoog basisloon als je goed presteert, en strenge regelingen op gebied van ziekte en afwezigheid.
Ruziemaker
Maar O’Leary is niet alleen handig en zuinig, hij staat ook bekend als een hondsbrutale bullebak. Hij schopt iedereen tegen de schenen, van klanten tot medewerkers, van concurrenten tot vakbondsbestuurders. Over reisagenten zei hij ooit:
Haal ze uit hun kantoren en schiet ze neer. Wat hebben zij voor de passagiers gedaan? Jarenlang was vliegen alleen maar weggelegd voor rijke fuckers. Dankzij ons kan iedereen zich dit nu veroorloven.In een interview met The Daily Telegraph werd hem gevraagd of hij ermee zat dat niemand hem aardig vond:
Dat kan mij geen barst schelen. Bovendien, ik hou helemaal niet van vliegtuigen. Ik heb nooit piloot willen worden, zoals al die figuren die een erectie krijgen van een opstijgend vliegtuig.Toen Ryanair begon met vluchten vanaf Charleroi, kwam O’Leary naar België. Tegen Belgische verslaggevers greep hij zijn kans om concurrent Sabena de grond in te boren:
Sabena maakt al 39 jaar verlies. En dan durven de Sabena-piloten ook nog eens het werk neer te leggen als het salaris hen niet aanstaat! Jullie regering pompt vervolgens doodleuk geld in een carrier die al jaren de prijzen kunstmatig hoog houdt.Ryanair kwam, bij de lancering in Charleroi, met een campagne met de typische O’Leary-humor: in een advertentie stond boven een afbeelding van Manneke Pis de kop ‘Pissed off with Sabena-fares’? Een andere advertentie werd door de Belgische kranten zelfs geweigerd: een vliegtuig van Ryanair vliegt vrolijk verder terwijl een Sabena-vliegtuig aan de grond blijft door een staking. O’Leary deinst niet terug voor ruzie. Met vakbonden heeft hij sowieso permanent ruzie. Aan collectieve arbeidsovereenkomsten doet hij niet, en geen enkele werknemer van Ryanair is lid van een vakbond. Hij komt ermee weg, want Ryanair groeit als kool.
En klanten? Klanten moeten vooral niet denken dat ze bij Ryanair Koning zijn. Een paar gestrande reizigers kwamen ooit verhaal halen bij O’Leary. Ze waren bij hem aan het verkeerde adres. Hij foeterde ze uit dat ze voor die paar euro’s toch echt niet veel mochten verwachten. Een klachtenlijn voor ontevreden klanten vindt hij totale onzin:
Een klachtenlijn lokt alleen maar gezeur van klanten uit, waar je niks mee opschiet.Volgens de Sunday Times treedt Michael O’Leary in 2008 terug als topman van Ryanair. Dan is, gezien het huidige groeitempo, het einddoel bereikt: Ryanair als grootste luchtvaartmaatschappij van Europa. O’Leary verwacht dat er tegen die tijd nog hooguit vier Europese luchtvaartmaatschappijen over zijn. En het zou hem niet verbazen als Ryanair dan tickets weggeeft:
Dan verdienen we ons geld met de bijdragen van hotels, attractieparken, restaurants en andere bestemmingen waar we onze passagiers naar toe brengen.Het is een toekomstvisie waar zijn concurrenten ongetwijfeld van wakker zullen liggen. Ze kunnen niet wachten tot O’Leary zich terugtrekt op zijn Ierse boerderij.
Deze tekst van Ewald Smits verscheen ook in het magazine Brisk, alsmede op een aantal websites zoals MeerVrijheid.nl.
Meer teksten van deze auteur op www.sync.nl.
Het zesmaandelijkse “uitvoerende comité” van de Europese liberale jongerenkoepel LYMEC vond plaats in Stockholm van vrijdag 7 tot zondag 9 december 2007, en naar aloude traditie mocht ook het LVSV hierop niet ontbreken. De vierkoppige LVSV-delegatie bestond uit Vincent De Roeck, Jan Hayen, Dries Holvoet en Jasper Pillen. Meer dan 80 gezanten van meer dan 40 jongerenorganisaties maakten in het weekend van de Nobelprijsuitreiking hun opwachting in de Zweedse hoofdstad voor politieke discussies en stellinginnames, en een aantal administratieve stemmingen. Ook werden drie nieuwe organisaties als lid van LYMEC aanvaard: de “Istrian Democratic Youth” uit Kroatië, de “OT-AMN” uit Moldavië en de “Musavat Youth” uit Azerbeidjan.
Het congres vond plaats in de “Riksdagen”, het Zweedse parlement, in de statische “Kammarsallen”, de oude Senaatszaal, en werd gesponsord door de vrijemarktdenktank TIMBRO, de liberale “Centerpartiet” en de Zweedse energiereus “Svenskenergi”. Tussen de discussies door kregen we een aantal lezingen en speeches voorgeschoteld. Cecilia Malström, de Zweedse minister voor Europese Zaken, deed een oproep voor een méér politieke EU en voor het afschaffen van de maandelijkse verhuis naar Straatsburg. Het liberale EP-lid Lena Ek had het dan weer over de taken van een liberaal humanistisch Europa in soortgelijke transnationale problematieken. Ook het kersverse 27-jarige Roemeense EP-lid Magor Imre Csibi werd in de bloemetjes gezet en mocht zijn kijk op de huidige situatie in Oost-Europa en de Balkan uit de doeken doen. Tenslotte hielden ook nog de CEO van Svenskenergi en de directrice van TIMBRO een geslaagd betoog tegen de overdreven gehypete klimaatheisa en tegen de socialisering van mobiliteit door het promoten van openbaar vervoer.
De thema’s die aan bod kwamen in de discussies en de werkgroepen waren o.a. de unilaterale onafhankelijkheid van Kosovo, het democratische deficit in Azerbeidjan, de relaties tussen de EU en Rusland, en het klimaatvraagstuk. Ondanks heftig verzet van het LVSV werd een resolutie over het klimaat goedgekeurd. Het LVSV slaagde er evenwel in om zijn apolitieke profilering door te trekken naar de werking van LYMEC, die zich in de toekomst niet meer uitsluitend zou gaan focussen op de ELDR en de ALDE, maar ook de deur zou openhouden naar de liberale verenigingen binnen de andere Europese partijen en EP-fracties. Maar gelukkig was het natuurlijk ook niet allemaal politiek. Omdat de boog niet altijd gespannen kan staan, werd er ook avondvertier voorzien, gaande van het afschuimen van nachtclubs en bars, over het deelnemen aan een Zweedstalige karaoke, tot het uitheems dineren bij Libanezen met aansluitend optreden van een buikdanseres. Kortom, het was alweer een leerrijk en amusant weekend.
Dit verslag verscheen ook in het magazine Blauwdruk.
Meer over dit politiek weekend op www.lymec.org.
Het congres vond plaats in de “Riksdagen”, het Zweedse parlement, in de statische “Kammarsallen”, de oude Senaatszaal, en werd gesponsord door de vrijemarktdenktank TIMBRO, de liberale “Centerpartiet” en de Zweedse energiereus “Svenskenergi”. Tussen de discussies door kregen we een aantal lezingen en speeches voorgeschoteld. Cecilia Malström, de Zweedse minister voor Europese Zaken, deed een oproep voor een méér politieke EU en voor het afschaffen van de maandelijkse verhuis naar Straatsburg. Het liberale EP-lid Lena Ek had het dan weer over de taken van een liberaal humanistisch Europa in soortgelijke transnationale problematieken. Ook het kersverse 27-jarige Roemeense EP-lid Magor Imre Csibi werd in de bloemetjes gezet en mocht zijn kijk op de huidige situatie in Oost-Europa en de Balkan uit de doeken doen. Tenslotte hielden ook nog de CEO van Svenskenergi en de directrice van TIMBRO een geslaagd betoog tegen de overdreven gehypete klimaatheisa en tegen de socialisering van mobiliteit door het promoten van openbaar vervoer.
De thema’s die aan bod kwamen in de discussies en de werkgroepen waren o.a. de unilaterale onafhankelijkheid van Kosovo, het democratische deficit in Azerbeidjan, de relaties tussen de EU en Rusland, en het klimaatvraagstuk. Ondanks heftig verzet van het LVSV werd een resolutie over het klimaat goedgekeurd. Het LVSV slaagde er evenwel in om zijn apolitieke profilering door te trekken naar de werking van LYMEC, die zich in de toekomst niet meer uitsluitend zou gaan focussen op de ELDR en de ALDE, maar ook de deur zou openhouden naar de liberale verenigingen binnen de andere Europese partijen en EP-fracties. Maar gelukkig was het natuurlijk ook niet allemaal politiek. Omdat de boog niet altijd gespannen kan staan, werd er ook avondvertier voorzien, gaande van het afschuimen van nachtclubs en bars, over het deelnemen aan een Zweedstalige karaoke, tot het uitheems dineren bij Libanezen met aansluitend optreden van een buikdanseres. Kortom, het was alweer een leerrijk en amusant weekend.
Dit verslag verscheen ook in het magazine Blauwdruk.
Meer over dit politiek weekend op www.lymec.org.
De onderstaande tribune van Dries Holvoet, de oud-voorzitter van het LVSV in Gent, is een reactie op een eerder opiniestuk van de Gentse VLD-schepen Mathias De Clercq, die ook zelf ooit voorzitter van het LVSV Gent geweest is. In tegenstelling tot het betoog ter ondersteuning van het hoofddoekenverbond van Mathias De Clercq weigerde de zelfverklaarde liberale denkgroep Liberales het tegenbetoog van Dries Holvoet op hun website te publiceren. Met dit soort beslissingen bewijst Liberales dat zij, in tegenstelling tot alle liberale verenigingen en denkgroepen waar ik actief in ben, niet bereid zijn te discussiëren over liberalisme. Liberales gelooft dat zij met hun sociaal-progressieve kijk op het liberalisme de enige waarheid in pacht hebben. Ik betreur deze gang van zaken ten stelligste en heb daarom ook beslist om de beide bewuste teksten op deze blog over te nemen, zodat elke lezer hierover eigenhandig een oordeel kan vellen.
Dries Holvoet : “Het hoofddoekendebat”
In de stad Gent is er onlangs een tumult ontstaan over het al dan niet dragen van religieuze symbolen door overheidspersoneel. Binnen de liberale jongeren is er een heuse discussie over het verbod, er is geen eenduidig antwoord. Persoonlijk ben ik een tegenstander van een verbod, hetgeen uit volgende tekst moet blijken. Mathias De Clercq poneert in De Morgen dat vertegenwoordigers van de staat geen religieuze tekens kunnen dragen. Hij argumenteert dat in naam van de scheiding tussen Kerk en staat. Ik weet dat Mathias zijn beweegredenen niet duister zijn, maar vertrekken vanuit een emanciperend liberalisme. Toch heb ik mijn ernstige twijfels of deze maatregel wel bijdraagt tot de emancipatie van, in casu, voornamelijk vrouwen.
Het goedgekeurde voorstel pretendeert de neutraliteit van de overheidswerking te bewerkstelligen of op zijn minst te versterken. Daarmee ga ik niet akkoord. Het verbod op het dragen van een hoofddoek door een individuele ambtenaar zal de werking van de overheid niet neutraler maken. Hij is daarenboven geen vertegenwoordiger van de staat, dat zijn de verkozen politici. De ambtenaar zal daarenboven door het zich ontdoen van religieuze symbolen niet van overtuiging veranderen, hetgeen ook absoluut niet de bedoeling kan zijn, gelet op de vrijheid van godsdienst. Daar komt nog bij dat de neutraliteit van het overheidsapparaat de taak is van politici en de rechterlijke macht. De eerste groep moet ervoor zorgen dat zijn regelgeving aan objectieve maatstaven voldoet en dat de politici zelf, bij het maken van wetgeving, deze neutraliteit in acht nemen. Het komt de rechterlijke macht toe, in het bijzonder het Grondwettelijke Hof en de Raad van State, om deze wetgeving op zijn objectiviteit te toetsen.
Anderzijds is er inderdaad de scheiding tussen kerk en staat. Dit principe slaat mijn inziens niet op de individuele ambtenaar, maar is eerder een structureel kenmerk. Op de eerste plaats mag de clerus zich niet inlaten met de politieke besluitvorming. Ten tweede moet de toekenning en de uitoefening van rechten a-religieus zijn. Deze of gene religie mag niet op een voorkeursbehandeling kunnen rekenen. De individuele ambtenaar is verantwoordelijk voor zijn eigen takenpakket. Van de ambtenaar wordt verwacht dat hij zijn taken volbrengt voor dewelke hij is aangeworven. De ambtenaar moet deze taken in alle integriteit, objectiviteit en wars van nepotisme volbrengen. Dit is de objectiviteit die van een ambtenaar wordt verwacht. Het al dan niet dragen van opzichtige of uiterlijke religieuze symbolen verandert daar dan ook niets aan.
De enige neutraliteit die van een ambtenaar kan worden verwacht is dat hij zijn taken volbrengt zoals de regelgeving die voorschrijft. Deze controle op de neutraliteit bij de uitoefening van de dienstverlening is meetbaar en controleerbaar. Bij twijfelaars ontstaan verschillende modaliteiten. Zo heb je het verschil in front en back office of voor een ambtenaar het al dan niet hebben van discretionaire macht. Het onderscheid dat hier gemaakt wordt is volgens mij surreëel en is zelfs ambtenaren onderling discrimineren. De enige beroepsklasse waarin een onderscheid kan worden gemaakt, is die van de geüniformiseerde beroepen. Enkel en alleen omdat in die beroepen aan eenieder kledingseisen zijn gesteld.
Het is jammer dat in dit debat de ‘ambtenaar’ met de vinger wordt gewezen, terwijl het de politici zijn die hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. De taak van deze laatste groep is het maken van goeie regelgeving die geen misbruiken toelaat en de ambtenaren controleren op de door hun verzorgde dienstverlening. Vooral liberalen dienen in hun streven naar een ‘open samenleving’ ervoor te zorgen dat ook de ambtenarij een weerspiegeling van de samenleving is. Afsluitend wil ik nog stellen dat in dit debat wordt voorbijgegaan aan het feit dat ‘de ambtenaar’ in de eerste plaats een individu is en geen abstractie.
Mathias De Clercq : “Overheid moet boven geloofsovertuiging staan”
Ik ben een principiële tegenstander van een verbod op politieke, filosofische en religieuze uitingen in het openbaar leven en in de privésfeer. Ik ben een liberaal en strijd voor het recht van vrije meningsuiting en het recht op godsdienstvrijheid. Het zelfbeschikkingsrecht en de keuzevrijheid staan hier centraal.
We moeten respect opbrengen voor diegenen die vrijwillig een kruis, een keppel of een sluier dragen. Dat neemt niet weg dat het dragen van opvallende kruisbeelden, keppeltjes of sluiers door vertegenwoordigers van de overheid mijn inziens niet kan. De scheiding van kerk en staat is een fundamenteel beginsel. De overheid moet in alle omstandigheden neutraal blijven en als dusdanig vertegenwoordigd worden. Mensen die werken voor de overheid, voor de stad; zij dus die een overheidsgezag bekleden, geven mijns inziens best geen uiting aan hun politieke, filosofische en/of religieuze overtuiging. Het gegeven front- of backoffice is voor mij een kunstmatige opdeling. Alsof iemand die backoffice werkt gedoemd is om tussen vier muren vast te zitten en niet in contact te komen met het publiek. Een dergelijk onderscheid maken is mijns inziens een overbodige grijze zone creëren.
Mijn visie terzake is niet ingegeven tegen een bepaalde groep of religie, wel voor de neutraliteit van de overheid. Een progressief principe waarvoor onze socialistische en liberale voorvaderen zo hard gevochten hebben. Dat er bij de stadsdiensten maar twee personen zijn die momenteel opvallende religieuze symbolen zouden dragen is dan geen argument. Ik wil benadrukken dat ik er niet aan twijfel dat een persoon met een opvallend kruisbeeld, een keppel of een sluier zijn of haar werk niet goed zou kunnen doen. En ik wil hier ook zéér duidelijk stellen dat voor mij het dragen van bijvoorbeeld een hoofddoek niet a priori hetzelfde is als de onderdrukking van de vrouw, zoals anderen beweren. Maar voor mij staan het neutraliteitsbeginsel en een strikte scheiding van kerk en staat centraal in dit debat. Alleen in een dergelijke omgeving bestaat de garantie dat eenieder, en dat acht ik essentieel, zijn godsdienst of zijn niet-godsdienstig zijn kan beleven in alle vrijheid. Net om die vrijheid te garanderen moet de overheid boven de geloofsovertuigingen staan.
Een open samenleving is per definitie een diverse samenleving, die culturele en religieuze verschillen koestert als uiting van individuele keuzes van mensen. Een open samenleving vergt een gemeenschappelijke basis, enkele basisregels, die zo belangrijk zijn dat geen enkele afwijking erop kan worden getolereerd, net om diversiteit te laten gedijen. Hoe verdraagzaam we ook moeten zijn ten aanzien van andersdenkenden, toch kan er in naam van één of ander belang, een godsdienst of zelfs de wil van de meerderheid niet getornd worden aan principes zoals scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting en de gelijkwaardigheid van alle mensen en van man en vrouw in het bijzonder. Het principe van de seculiere rechtsstaat is een voorwaarde voor diversiteit en pluriformiteit. Het model van neutraliteit en een daadwerkelijke godsdienstvrijheid sluiten elkaar niet uit.
Ik kies niet voor het monoculturalisme van extreem rechts, noch voor het cultuurrelativisme. Liberalen kiezen voor een derde progressieve weg: die van de universele seculiere moraal. Dat betekent dat we een aantal grenzen trekken. Zo kan er geen sprake zijn van enige aantasting van de scheiding van kerk en staat, van de vrijheid van meningsuiting, van de gelijkwaardigheid van alle mensen (en van man en vrouw in het bijzonder) en van het recht op zelfbeschikking. Binnen die duidelijke grenzen is alle diversiteit mogelijk. De voorbije dagen heb ik gesprekken gevoerd over dit thema, met mensen uit het middenveld, academici en rechtstreeks betrokkenen. Die verliepen in een serene sfeer en ik ben dankbaar dat ze de tijd namen om met mij in gesprek te gaan. Sommigen delen mijn visie niet, maar wel hebben we eenzelfde doel voor ogen - een harmonieus samenleven van mensen met uiteenlopende overtuigingen. Bij al mijn gesprekspartners ging het finaal over de emancipatie van de mens. Het is dus niet het doel dat ons scheidt, maar het middel om tot dat doel te komen.
En dan nog dit. Als progressief liberaal en democraat voel ik me, en ik zeg dit in alle oprechtheid, serieus ongemakkelijk bij het idee dat ik, indien het tot een stemming komt omtrent voorliggend thema, me mede zal bevinden in het stemkamp van het extreem rechtse Vlaams Belang. Er is evenwel een wereld van verschil in benadering tussen mijn liberale visie terzake en de visie van het Vlaams Belang, en ik hoop dat de publieke opinie dat ook inziet. Extreemrechts is niet geïnteresseerd in de emancipatie van de mens omdat in hun perverse denken de vrijheid van de mens ondergeschikt is aan de belangen van de eigen volksgemeenschap, aan het superieure ras dat ze voor ogen hebben.
Extreemrechts is niet uit op een versterking van de individuele vrijheid en de gelijkwaardigheid van elke mens, maar wil juist vreemdelingen, andersdenkenden, vrouwen en homoseksuelen onderwerpen aan hun bedenkelijke waarden en tradities. Hun visie terzake is ingegeven door hun haat tegen vreemdelingen, niet-christen denkenden en hun perverse islamofobie. Het Vlaams Belang hanteert een racistisch discours en dat is en blijft de reden waarom geen enkele rechtgeaarde liberaal met die partij in zee zal gaan.
Ten slotte nog dit. Uit mijn gesprekken die ik de voorbije dagen en weken voerde, besef ik dat dit debat maar een klein onderdeel is van een veel groter en breder verhaal. Het harmonieus samenleven van mensen met verschillende culturele en religieuze overtuigingen zal door de beklemtoning van de neutrale overheid niet gerealiseerd zijn. Het is wel een belangrijke voorwaarde, maar zeker niet het sluitstuk. Er is namelijk een veel groter probleem dat meer dan ooit onze aandacht verdient en cruciaal is voor onze samenleving. Het gaat over de strijd tegen de discriminatie waar vooral mensen van allochtone afkomst het slachtoffer van zijn. We weten het allemaal. Tal van mensen worden vanwege hun vreemde naam, hun uiterlijk, hun afkomst of hun geloof gediscrimineerd zowel in het uitgangsleven, op de werkvloer als zelfs op straat. Dat is onaanvaardbaar.
Deze collage verscheen ook op het forum van het LVSV Leuven, op de metablog In Flanders Fields en in het magazine Blauwdruk.
Meer teksten van beide heren op www.lvsvgent.be.
Dries Holvoet : “Het hoofddoekendebat”
In de stad Gent is er onlangs een tumult ontstaan over het al dan niet dragen van religieuze symbolen door overheidspersoneel. Binnen de liberale jongeren is er een heuse discussie over het verbod, er is geen eenduidig antwoord. Persoonlijk ben ik een tegenstander van een verbod, hetgeen uit volgende tekst moet blijken. Mathias De Clercq poneert in De Morgen dat vertegenwoordigers van de staat geen religieuze tekens kunnen dragen. Hij argumenteert dat in naam van de scheiding tussen Kerk en staat. Ik weet dat Mathias zijn beweegredenen niet duister zijn, maar vertrekken vanuit een emanciperend liberalisme. Toch heb ik mijn ernstige twijfels of deze maatregel wel bijdraagt tot de emancipatie van, in casu, voornamelijk vrouwen.
Het goedgekeurde voorstel pretendeert de neutraliteit van de overheidswerking te bewerkstelligen of op zijn minst te versterken. Daarmee ga ik niet akkoord. Het verbod op het dragen van een hoofddoek door een individuele ambtenaar zal de werking van de overheid niet neutraler maken. Hij is daarenboven geen vertegenwoordiger van de staat, dat zijn de verkozen politici. De ambtenaar zal daarenboven door het zich ontdoen van religieuze symbolen niet van overtuiging veranderen, hetgeen ook absoluut niet de bedoeling kan zijn, gelet op de vrijheid van godsdienst. Daar komt nog bij dat de neutraliteit van het overheidsapparaat de taak is van politici en de rechterlijke macht. De eerste groep moet ervoor zorgen dat zijn regelgeving aan objectieve maatstaven voldoet en dat de politici zelf, bij het maken van wetgeving, deze neutraliteit in acht nemen. Het komt de rechterlijke macht toe, in het bijzonder het Grondwettelijke Hof en de Raad van State, om deze wetgeving op zijn objectiviteit te toetsen.
Anderzijds is er inderdaad de scheiding tussen kerk en staat. Dit principe slaat mijn inziens niet op de individuele ambtenaar, maar is eerder een structureel kenmerk. Op de eerste plaats mag de clerus zich niet inlaten met de politieke besluitvorming. Ten tweede moet de toekenning en de uitoefening van rechten a-religieus zijn. Deze of gene religie mag niet op een voorkeursbehandeling kunnen rekenen. De individuele ambtenaar is verantwoordelijk voor zijn eigen takenpakket. Van de ambtenaar wordt verwacht dat hij zijn taken volbrengt voor dewelke hij is aangeworven. De ambtenaar moet deze taken in alle integriteit, objectiviteit en wars van nepotisme volbrengen. Dit is de objectiviteit die van een ambtenaar wordt verwacht. Het al dan niet dragen van opzichtige of uiterlijke religieuze symbolen verandert daar dan ook niets aan.
De enige neutraliteit die van een ambtenaar kan worden verwacht is dat hij zijn taken volbrengt zoals de regelgeving die voorschrijft. Deze controle op de neutraliteit bij de uitoefening van de dienstverlening is meetbaar en controleerbaar. Bij twijfelaars ontstaan verschillende modaliteiten. Zo heb je het verschil in front en back office of voor een ambtenaar het al dan niet hebben van discretionaire macht. Het onderscheid dat hier gemaakt wordt is volgens mij surreëel en is zelfs ambtenaren onderling discrimineren. De enige beroepsklasse waarin een onderscheid kan worden gemaakt, is die van de geüniformiseerde beroepen. Enkel en alleen omdat in die beroepen aan eenieder kledingseisen zijn gesteld.
Het is jammer dat in dit debat de ‘ambtenaar’ met de vinger wordt gewezen, terwijl het de politici zijn die hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. De taak van deze laatste groep is het maken van goeie regelgeving die geen misbruiken toelaat en de ambtenaren controleren op de door hun verzorgde dienstverlening. Vooral liberalen dienen in hun streven naar een ‘open samenleving’ ervoor te zorgen dat ook de ambtenarij een weerspiegeling van de samenleving is. Afsluitend wil ik nog stellen dat in dit debat wordt voorbijgegaan aan het feit dat ‘de ambtenaar’ in de eerste plaats een individu is en geen abstractie.
Mathias De Clercq : “Overheid moet boven geloofsovertuiging staan”
Ik ben een principiële tegenstander van een verbod op politieke, filosofische en religieuze uitingen in het openbaar leven en in de privésfeer. Ik ben een liberaal en strijd voor het recht van vrije meningsuiting en het recht op godsdienstvrijheid. Het zelfbeschikkingsrecht en de keuzevrijheid staan hier centraal.
We moeten respect opbrengen voor diegenen die vrijwillig een kruis, een keppel of een sluier dragen. Dat neemt niet weg dat het dragen van opvallende kruisbeelden, keppeltjes of sluiers door vertegenwoordigers van de overheid mijn inziens niet kan. De scheiding van kerk en staat is een fundamenteel beginsel. De overheid moet in alle omstandigheden neutraal blijven en als dusdanig vertegenwoordigd worden. Mensen die werken voor de overheid, voor de stad; zij dus die een overheidsgezag bekleden, geven mijns inziens best geen uiting aan hun politieke, filosofische en/of religieuze overtuiging. Het gegeven front- of backoffice is voor mij een kunstmatige opdeling. Alsof iemand die backoffice werkt gedoemd is om tussen vier muren vast te zitten en niet in contact te komen met het publiek. Een dergelijk onderscheid maken is mijns inziens een overbodige grijze zone creëren.
Mijn visie terzake is niet ingegeven tegen een bepaalde groep of religie, wel voor de neutraliteit van de overheid. Een progressief principe waarvoor onze socialistische en liberale voorvaderen zo hard gevochten hebben. Dat er bij de stadsdiensten maar twee personen zijn die momenteel opvallende religieuze symbolen zouden dragen is dan geen argument. Ik wil benadrukken dat ik er niet aan twijfel dat een persoon met een opvallend kruisbeeld, een keppel of een sluier zijn of haar werk niet goed zou kunnen doen. En ik wil hier ook zéér duidelijk stellen dat voor mij het dragen van bijvoorbeeld een hoofddoek niet a priori hetzelfde is als de onderdrukking van de vrouw, zoals anderen beweren. Maar voor mij staan het neutraliteitsbeginsel en een strikte scheiding van kerk en staat centraal in dit debat. Alleen in een dergelijke omgeving bestaat de garantie dat eenieder, en dat acht ik essentieel, zijn godsdienst of zijn niet-godsdienstig zijn kan beleven in alle vrijheid. Net om die vrijheid te garanderen moet de overheid boven de geloofsovertuigingen staan.
Een open samenleving is per definitie een diverse samenleving, die culturele en religieuze verschillen koestert als uiting van individuele keuzes van mensen. Een open samenleving vergt een gemeenschappelijke basis, enkele basisregels, die zo belangrijk zijn dat geen enkele afwijking erop kan worden getolereerd, net om diversiteit te laten gedijen. Hoe verdraagzaam we ook moeten zijn ten aanzien van andersdenkenden, toch kan er in naam van één of ander belang, een godsdienst of zelfs de wil van de meerderheid niet getornd worden aan principes zoals scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting en de gelijkwaardigheid van alle mensen en van man en vrouw in het bijzonder. Het principe van de seculiere rechtsstaat is een voorwaarde voor diversiteit en pluriformiteit. Het model van neutraliteit en een daadwerkelijke godsdienstvrijheid sluiten elkaar niet uit.
Ik kies niet voor het monoculturalisme van extreem rechts, noch voor het cultuurrelativisme. Liberalen kiezen voor een derde progressieve weg: die van de universele seculiere moraal. Dat betekent dat we een aantal grenzen trekken. Zo kan er geen sprake zijn van enige aantasting van de scheiding van kerk en staat, van de vrijheid van meningsuiting, van de gelijkwaardigheid van alle mensen (en van man en vrouw in het bijzonder) en van het recht op zelfbeschikking. Binnen die duidelijke grenzen is alle diversiteit mogelijk. De voorbije dagen heb ik gesprekken gevoerd over dit thema, met mensen uit het middenveld, academici en rechtstreeks betrokkenen. Die verliepen in een serene sfeer en ik ben dankbaar dat ze de tijd namen om met mij in gesprek te gaan. Sommigen delen mijn visie niet, maar wel hebben we eenzelfde doel voor ogen - een harmonieus samenleven van mensen met uiteenlopende overtuigingen. Bij al mijn gesprekspartners ging het finaal over de emancipatie van de mens. Het is dus niet het doel dat ons scheidt, maar het middel om tot dat doel te komen.
En dan nog dit. Als progressief liberaal en democraat voel ik me, en ik zeg dit in alle oprechtheid, serieus ongemakkelijk bij het idee dat ik, indien het tot een stemming komt omtrent voorliggend thema, me mede zal bevinden in het stemkamp van het extreem rechtse Vlaams Belang. Er is evenwel een wereld van verschil in benadering tussen mijn liberale visie terzake en de visie van het Vlaams Belang, en ik hoop dat de publieke opinie dat ook inziet. Extreemrechts is niet geïnteresseerd in de emancipatie van de mens omdat in hun perverse denken de vrijheid van de mens ondergeschikt is aan de belangen van de eigen volksgemeenschap, aan het superieure ras dat ze voor ogen hebben.
Extreemrechts is niet uit op een versterking van de individuele vrijheid en de gelijkwaardigheid van elke mens, maar wil juist vreemdelingen, andersdenkenden, vrouwen en homoseksuelen onderwerpen aan hun bedenkelijke waarden en tradities. Hun visie terzake is ingegeven door hun haat tegen vreemdelingen, niet-christen denkenden en hun perverse islamofobie. Het Vlaams Belang hanteert een racistisch discours en dat is en blijft de reden waarom geen enkele rechtgeaarde liberaal met die partij in zee zal gaan.
Ten slotte nog dit. Uit mijn gesprekken die ik de voorbije dagen en weken voerde, besef ik dat dit debat maar een klein onderdeel is van een veel groter en breder verhaal. Het harmonieus samenleven van mensen met verschillende culturele en religieuze overtuigingen zal door de beklemtoning van de neutrale overheid niet gerealiseerd zijn. Het is wel een belangrijke voorwaarde, maar zeker niet het sluitstuk. Er is namelijk een veel groter probleem dat meer dan ooit onze aandacht verdient en cruciaal is voor onze samenleving. Het gaat over de strijd tegen de discriminatie waar vooral mensen van allochtone afkomst het slachtoffer van zijn. We weten het allemaal. Tal van mensen worden vanwege hun vreemde naam, hun uiterlijk, hun afkomst of hun geloof gediscrimineerd zowel in het uitgangsleven, op de werkvloer als zelfs op straat. Dat is onaanvaardbaar.
Deze collage verscheen ook op het forum van het LVSV Leuven, op de metablog In Flanders Fields en in het magazine Blauwdruk.
Meer teksten van beide heren op www.lvsvgent.be.
>> Binnenland, Islam, Liberalisme, Nederlands
De uit de hand gelopen vaudeville rond de Venezolaanse president Hugo Chavez kende afgelopen week opnieuw enkele hoogtepunten. Als kers op de taart van zijn inspanningen om van Venezuela een totalitair communistisch land te maken, zou vorige week het volk per referendum moeten instemmen met het drastisch uitbreiden van de presidentiële macht en met een verdere inperking van de burgerlijke vrijheden. Maar dat was buiten de waard gerekend. Ondanks de enorme populariteit van Chavez onder de bevolking, kozen de Venezolaanse burgers in het referendum niet de kant van hun president. Zij konden het pakket hervormingen niet aanvaarden, met alle gevolgen van dien. De nipte nederlaag van Chavez was een enorme smet op zijn blazoen. In het “vijandige” buitenland werd het afschieten van de Chavez-hervormingen op hoongelach en gejuich onthaald. Enkel de weinige bondgenoten van “el presidente” bleven de hervormingen van Chavez steunen. Morales en Coreia overwegen nog steeds om ook zo'n referendum in Bolivia en Ecuador te organiseren.
Ondanks het mislukte referendum bleef Hugo Chavez tekeer gaan als een duivel in een wijwatervat. Zijn dagelijkse donderpreken op alle Venezolaanse zenders, zoals mooi weergegeven in TerZake van zaterdag, blijven aanhouden en hebben zelfs nog aan giftig karakter gewonnen. Ook op de top van Spaanssprekende landen bleef Chavez het Westen en de bondgenoten van de VS schofferen. De Spaanse gezanten moesten zo bijvoorbeeld een tirade van scheldwoorden en kritiek verdragen van president Chavez tot de Spaanse koning Juan Carlos, nochtans een zéér beredeneerde en voorzichtige vorst, in niet mis te verstane bewoordingen Chavez het woord ontnam. “Houd toch gewoon uw smoel” (Por qué no te callas), is de meest letterlijke vertaling van de door Juan Carlos’ gebruikte woorden. En de eerlijkheid gebiedt mij u te zeggen, dat deze moed van de Spaanse koning mijn aversie voor elke vorm van hereditaire monarchie ietwat getemperd heeft.
Vorige zondag voerde Hugo Chavez dan weer nog een andere hervorming door, de laatste in een zéér lange rij. Zijn legislatieve ijver heeft kennelijk nauwelijks een schok gekregen door het afschieten van zijn plannen in het referendum. Venezuela heeft voortaan nu ook een eigen tijdzone. President Chavez liet de klokken een half uur terugdraaien, waardoor Venezuela nu een half uur achter loopt op zijn buurlanden. Het is er nu 5,5 uur vroeger dan in België. Chavez verdedigt zijn beslissing door te verwijzen naar een betere productiviteit door een kortere nacht en een langere dag, maar internationale analisten zien dat anders. Volgens hen wou Chavez immers gewoon niet in dezelfde tijdzone als de Verenigde Staten blijven. Als teken van internationale isolatie en zelfingenomen kleinzerigheid kan zoiets wel tellen.
Ook de talrijke bezoeken van Hugo Chavez aan die andere Amerikaanse dictator Fidel Castro, en de succesvolle pogingen van Chavez om een Zuid-Amerikaanse variant van de Wereldbank, de “Banco del Sur”, op te richten, zijn bij menig land in het verkeerde keelgat geschoten. Maar tevens in eigen land, bij de studenten en de misnoegde arbeiders bijvoorbeeld, heeft Chavez het stilaan verkorven. Zijn “21ste eeuwse socialisme” blijkt immers dezelfde inherente fouten te hebben dan de gekende 20ste eeuwse varianten in Cuba en de Sovjet-Unie. Terwijl de prijs van een vat olie al meer dan 90 $ kost en Venezuela over gigantische olievoorraden beschikt, slaagt Chavez er maar niet in om de supermarkten te bevoorraden of de bevolking levensmiddelen te bezorgen. Vandaag heerst er in Venezuela een enorme schaarste aan zuivel- en andere producten, en dat terwijl het land letterlijk in de olie zwemt. En hoewel Chavez de Verenigde Staten als “satan” blijft bestempelen en de strijd aanvoert tegen de Amerikaanse president George Bush, kon hij die positie in eigen land niet eens verzilveren.
Het Britse libertarisch-conservatieve magazine “The Economist” verwoordde het deze week als volgt, op zijn gekende ironische toon:
Chavez kon evenwel sterk profiteren van de toenemende olieprijzen om zijn talrijke projecten te financieren. Maar ook aan dat mooie liedje lijkt een einde te komen. De “Dutch disease” is de economische term om de Venezolaanse situatie te omschrijven. De overgewaardeerde “exchange rates” (door de olieprijzen) bevorderen de import van buitenlandse goederen (in 2007 in totaal ter waarde van 52 miljard $), maar maken het voor de binnenlandse producenten en boeren zéér moeilijk om concurrentieel te blijven. Onder Chavez is de import met factor vier toegenomen, terwijl het BNP slechts een groei van factor 1,5 heeft kunnen optekenen, en dan nog één die uitsluitend op de gunstige oliewind gestoeld is. De inflatie in Venezuela bedraagt momenteel 21% per jaar, het allerhoogste in gans Zuid-Amerika, en de voedselprijzen stijgen er zelfs met 29% per jaar. En nadat Chavez een vermogensbelasting doorvoerde in september 2007, kent Venezuela daarenboven ook nog een leegloop van grote vermogens naar het belastingvriendelijke buitenland.
Ik schaar me dan ook volledig achter de conclusie van “The Economist”.
Deze tekst verscheen ook op LVSVLeuven.be en InFlandersFields.eu.
Meer kritiek op de Venezolaanse president op www.wikipedia.org.
Ondanks het mislukte referendum bleef Hugo Chavez tekeer gaan als een duivel in een wijwatervat. Zijn dagelijkse donderpreken op alle Venezolaanse zenders, zoals mooi weergegeven in TerZake van zaterdag, blijven aanhouden en hebben zelfs nog aan giftig karakter gewonnen. Ook op de top van Spaanssprekende landen bleef Chavez het Westen en de bondgenoten van de VS schofferen. De Spaanse gezanten moesten zo bijvoorbeeld een tirade van scheldwoorden en kritiek verdragen van president Chavez tot de Spaanse koning Juan Carlos, nochtans een zéér beredeneerde en voorzichtige vorst, in niet mis te verstane bewoordingen Chavez het woord ontnam. “Houd toch gewoon uw smoel” (Por qué no te callas), is de meest letterlijke vertaling van de door Juan Carlos’ gebruikte woorden. En de eerlijkheid gebiedt mij u te zeggen, dat deze moed van de Spaanse koning mijn aversie voor elke vorm van hereditaire monarchie ietwat getemperd heeft.
Vorige zondag voerde Hugo Chavez dan weer nog een andere hervorming door, de laatste in een zéér lange rij. Zijn legislatieve ijver heeft kennelijk nauwelijks een schok gekregen door het afschieten van zijn plannen in het referendum. Venezuela heeft voortaan nu ook een eigen tijdzone. President Chavez liet de klokken een half uur terugdraaien, waardoor Venezuela nu een half uur achter loopt op zijn buurlanden. Het is er nu 5,5 uur vroeger dan in België. Chavez verdedigt zijn beslissing door te verwijzen naar een betere productiviteit door een kortere nacht en een langere dag, maar internationale analisten zien dat anders. Volgens hen wou Chavez immers gewoon niet in dezelfde tijdzone als de Verenigde Staten blijven. Als teken van internationale isolatie en zelfingenomen kleinzerigheid kan zoiets wel tellen.
Ook de talrijke bezoeken van Hugo Chavez aan die andere Amerikaanse dictator Fidel Castro, en de succesvolle pogingen van Chavez om een Zuid-Amerikaanse variant van de Wereldbank, de “Banco del Sur”, op te richten, zijn bij menig land in het verkeerde keelgat geschoten. Maar tevens in eigen land, bij de studenten en de misnoegde arbeiders bijvoorbeeld, heeft Chavez het stilaan verkorven. Zijn “21ste eeuwse socialisme” blijkt immers dezelfde inherente fouten te hebben dan de gekende 20ste eeuwse varianten in Cuba en de Sovjet-Unie. Terwijl de prijs van een vat olie al meer dan 90 $ kost en Venezuela over gigantische olievoorraden beschikt, slaagt Chavez er maar niet in om de supermarkten te bevoorraden of de bevolking levensmiddelen te bezorgen. Vandaag heerst er in Venezuela een enorme schaarste aan zuivel- en andere producten, en dat terwijl het land letterlijk in de olie zwemt. En hoewel Chavez de Verenigde Staten als “satan” blijft bestempelen en de strijd aanvoert tegen de Amerikaanse president George Bush, kon hij die positie in eigen land niet eens verzilveren.
Het Britse libertarisch-conservatieve magazine “The Economist” verwoordde het deze week als volgt, op zijn gekende ironische toon:
Hugo Chavez warned his supporters (…) that voting yes to the reform was a vote for him whereas a no vote would be “a vote for George W. Bush”. So one reading of the referendum’s result is that in nine years in power it has been Hugo Chavez’s signal achievement to turn Venezuela into the only place on the planet nowadays where the American president could win a popular vote.Het spreekt ook voor zich dat in een democratie zulke mislukte referenda automatisch geleid zouden hebben tot het opstappen van de president en het vallen van de regering. Dat Chavez na het referendum gewoon op zijn oude pad verdergaat, toont dan ook aan dat Venezuela géén democratie is, en Chavez geen president, maar een ordinaire dictator. De gevolgen van zijn communistisch bewind zijn trouwens ook zéér dramatisch voor de bevolking. In de jaren 1970 was Venezuela het allerrijkste land van Zuid-Amerika. Vandaag stelt het nauwelijks nog iets voor. Toen vlogen er Concordes van Air France tussen Parijs en Caracas. Vandaag mijden steeds meer westerse maatschappijen Venezuela wegens een chronisch gebrek aan rechtszekerheid. In de jaren 1970 was de armoede in Venezuela onder controle. Vandaag leeft volgens het IMF terug 28% van de Venezolanen onder de (lage) Zuid-Amerikaanse armoedegrens. De overheidsuitgaven zijn in de negen bewindsjaren van Chavez van 19% tot 38% van het BNP opgelopen. Het aantal private “long term investments” zijn teruggevallen tot amper één twintigste van wat het in het begin van de jaren 1990 was. De politieke instabiliteit en nationaliseringsdrang van “commandante” Chavez hebben een zéér ongezond economisch klimaat voor de privé-sector gecreëerd, met alle gevolgen van dien.
Chavez kon evenwel sterk profiteren van de toenemende olieprijzen om zijn talrijke projecten te financieren. Maar ook aan dat mooie liedje lijkt een einde te komen. De “Dutch disease” is de economische term om de Venezolaanse situatie te omschrijven. De overgewaardeerde “exchange rates” (door de olieprijzen) bevorderen de import van buitenlandse goederen (in 2007 in totaal ter waarde van 52 miljard $), maar maken het voor de binnenlandse producenten en boeren zéér moeilijk om concurrentieel te blijven. Onder Chavez is de import met factor vier toegenomen, terwijl het BNP slechts een groei van factor 1,5 heeft kunnen optekenen, en dan nog één die uitsluitend op de gunstige oliewind gestoeld is. De inflatie in Venezuela bedraagt momenteel 21% per jaar, het allerhoogste in gans Zuid-Amerika, en de voedselprijzen stijgen er zelfs met 29% per jaar. En nadat Chavez een vermogensbelasting doorvoerde in september 2007, kent Venezuela daarenboven ook nog een leegloop van grote vermogens naar het belastingvriendelijke buitenland.
Ik schaar me dan ook volledig achter de conclusie van “The Economist”.
Hugo Chavez’s mistake lies in clinging to an old-fashioned socialism, involving the centralisation of political power and state control of the economy. Most Venezuelans - and most Latin Americans - clearly have no enthusiasm for this. It was not so much Hugo Chavez who was defeated in the referendum, as his bankrupt philosophy. That is great news for Latin America, and especially for its poor.Drie weken geleden brak de hel los in Venezuela, toen de allereerste voedselrellen en plunderingen van supermarkten plaatsvonden. Hopelijk luidden deze het langverwachte “fin de régime” van de Bolivaarse politiek in Venezuela in, en wordt Chavez vervangen door een beter, een rechtvaardiger en een rationeler leider. Hoewel Chavez, gezien zijn uitspattingen van de laatste weken, evenwel nog niet van zinnens is om op te stappen - zijn mandaat eindigt immers pas in 2013 - zal hij steeds meer en meer voor repressie moeten kiezen, wil hij nog iets van zijn beloofde hervormingen doorvoeren. Het volk heeft hem geen imprimatur gegeven om verder te doen, zijn populariteit is tanende, en ook de erbarmelijke economische situatie van Venezuela laat nog maar weinig ruimte voor zijn communistische Sinterklaaspolitiek. Het bij momenten gewoon lachwekkende gedrag van Chavez op de internationale bühne van de laatste weken kunnen we hopelijk dan ook beschouwen als de allerlaatste sluiptrekking van een verdorven en gestorven regime.
Deze tekst verscheen ook op LVSVLeuven.be en InFlandersFields.eu.
Meer kritiek op de Venezolaanse president op www.wikipedia.org.
Na een vijftiental jaren van toenemende professionalisering en internationale profilering van het Liberaal Vlaams Studentenverbond, en na een periode van ijver lobbywerk onder de auspiciën van de Leuvense afdeling, werd het LVSV in april 2007 als volwaardig lid binnen het “Stockholm Network” opgenomen. Het Netwerk groepeert meer dan 130 denktanks uit eizona alle Europese landen en geldt terecht als “Europe’s leading free market think tank network”. Het LVSV bevindt er zich niet enkel in het aangename gezelschap van Nova Civitas, WorkForAll, het Centre for the New Europe en het Ludwig von Mises Institute Europe uit België, maar ook in het gezelschap van zéér gerenommeerde buitenlandse denktanks zoals het Adam Smith Institute, Open Europe, de Libertarian Alliance, de Taxpayers’ Alliance, TIMBRO, het Thomas More Institute, het Molinari Economic Institute, het Institute for Economic Studies, Liberté Chérie, de Friedrich Nauman Stiftung en nog vele anderen.
Het LVSV is al jaren niet enkel een graag geziene gast op de talrijke evenementen van het Stockholm Network, zoals de maandelijkse lezingen van de “Amigo Society” in het gelijknamige Brusselse hotel, maar wist zich de afgelopen maanden ook als een échte partner van het Netwerk te manifesteren. Het LVSV stelde immers zijn contacten en andere knowhow ter beschikking van het Netwerk. Het verbaasde dan ook niemand dat twee LVSV’ers door het Stockholm Network in Londen uitgenodigd werden voor de allereerste editie van een gala-avond met aansluitende “award ceremony”. Als de enige twee Belgen in een gezelschap van in totaal een honderdtal gasten, verdedigden Vincent De Roeck, de politiek secretaris van het LVSV en de secretaris van de Leuvense afdeling, en Jan Hayen, de voorzitter van LVSV Leuven, met verve de Vlaamse liberaal-libertarische kleuren.
Het monumentale Londense luxehotel “The Royal Horseguards” op Thames Terrace huisvest al meer dan 225 jaar de door William Gladstone in 1882 opgerichte luxueuze “National Liberal Club”, waarvan het terras uitgeeft op de Thames recht tegenover het “London Eye”. Op woensdagavond 5 december 2007 werd de LVSV-delegatie in deze herenclub vergast op een avondvullend programma. Zoals het een liberale vereniging past, werd de ganse avond bekostigd door privé-fondsen. Onder de sponsors vonden we Pfizer, de Wall Street Journal, The Spectator, Business Weekly, het Adam Smith Institute en het Cato Institute. Het diner werd opgefleurd met speeches van Helen Disney, de oprichtster van het Stockholm Network, over de geschiedenis van haar geesteskind, en van C. Boyden Gray, de libertarische Amerikaanse ambassadeur aan de Europese Unie. Hij sprak over de noodzaak van sterke Euro-Amerikaanse betrekkingen en viel zowel het Europese handels- en landbouwbeleid, als de bestaande anti-Amerikaanse sentimenten in continentaal Europa aan.
Na het diner was het de beurt aan de échte “award ceremony”. Ter ere van de tiende verjaardag van het Netwerk werden voor de allereerste maal de “Golden Umbrellas” uitgereikt. De ambitie van het Netwerk is groot: deze prijzen moeten de Oscars binnen de denktankwereld worden. De jury leefde al op aan dat ideaal en omvatte een tiental prominenten uit de politieke, de economische, de journalistieke en de academische wereld. De prijzen zelf werden ook uitgereikt door de grote lichten binnen de wereldwijde vrijemarktbeweging, van de Chileense minister José Pinera en de oud-premier van Slowakije Jan Carnogunsky, over de Britse MP Ian Duncan Smith en de MEP Christofer Fjellner, tot Tom Palmer van het Cato Institute en Cécile Philippe van het Molinari Institute. Verder mochten ook nog de redacteurs van The Wall Street Journal, The Daily Telegraph en de Frankfurter Allgemeine Zeitung hun opwachting op het podium maken.
De prijzen, voor de volledigheid van dit verslag, gingen naar de Free Minds Association uit Azerbeidjan, de ECIPE uit Brussel, het Institute for Market Economics uit Bulgarije, de Association for Liberal Thinking uit Turkije, het Institute of Economic and Social Studies uit Slowakije, de Taxpayers’ Alliance uit het Verenigd Koninkrijk en het Institute Bruno Leoni uit Italië. En ofschoon het LVSV zelf géén enkele “Golden Umbrella” mocht ontvangen, wat gezien onze structuur en budgetten trouwens helemaal géén verrassing was, was de ceremonie een schitterende manier voor ons om nieuwe contacten te leggen en kennis te maken met onze geestesgenoten in het buitenland. Alleen dat al maakte de trip zeker en vast de moeite waard. We kijken alvast uit naar de volgende editie van de “Golden Umbrellas” in december 2008.
Dit verslag verscheen ook in Blauwdruk en op InFlandersFields.eu.
Meer informatie over dit netwerk op www.stockholm-network.org.
Het LVSV is al jaren niet enkel een graag geziene gast op de talrijke evenementen van het Stockholm Network, zoals de maandelijkse lezingen van de “Amigo Society” in het gelijknamige Brusselse hotel, maar wist zich de afgelopen maanden ook als een échte partner van het Netwerk te manifesteren. Het LVSV stelde immers zijn contacten en andere knowhow ter beschikking van het Netwerk. Het verbaasde dan ook niemand dat twee LVSV’ers door het Stockholm Network in Londen uitgenodigd werden voor de allereerste editie van een gala-avond met aansluitende “award ceremony”. Als de enige twee Belgen in een gezelschap van in totaal een honderdtal gasten, verdedigden Vincent De Roeck, de politiek secretaris van het LVSV en de secretaris van de Leuvense afdeling, en Jan Hayen, de voorzitter van LVSV Leuven, met verve de Vlaamse liberaal-libertarische kleuren.
Het monumentale Londense luxehotel “The Royal Horseguards” op Thames Terrace huisvest al meer dan 225 jaar de door William Gladstone in 1882 opgerichte luxueuze “National Liberal Club”, waarvan het terras uitgeeft op de Thames recht tegenover het “London Eye”. Op woensdagavond 5 december 2007 werd de LVSV-delegatie in deze herenclub vergast op een avondvullend programma. Zoals het een liberale vereniging past, werd de ganse avond bekostigd door privé-fondsen. Onder de sponsors vonden we Pfizer, de Wall Street Journal, The Spectator, Business Weekly, het Adam Smith Institute en het Cato Institute. Het diner werd opgefleurd met speeches van Helen Disney, de oprichtster van het Stockholm Network, over de geschiedenis van haar geesteskind, en van C. Boyden Gray, de libertarische Amerikaanse ambassadeur aan de Europese Unie. Hij sprak over de noodzaak van sterke Euro-Amerikaanse betrekkingen en viel zowel het Europese handels- en landbouwbeleid, als de bestaande anti-Amerikaanse sentimenten in continentaal Europa aan.
Na het diner was het de beurt aan de échte “award ceremony”. Ter ere van de tiende verjaardag van het Netwerk werden voor de allereerste maal de “Golden Umbrellas” uitgereikt. De ambitie van het Netwerk is groot: deze prijzen moeten de Oscars binnen de denktankwereld worden. De jury leefde al op aan dat ideaal en omvatte een tiental prominenten uit de politieke, de economische, de journalistieke en de academische wereld. De prijzen zelf werden ook uitgereikt door de grote lichten binnen de wereldwijde vrijemarktbeweging, van de Chileense minister José Pinera en de oud-premier van Slowakije Jan Carnogunsky, over de Britse MP Ian Duncan Smith en de MEP Christofer Fjellner, tot Tom Palmer van het Cato Institute en Cécile Philippe van het Molinari Institute. Verder mochten ook nog de redacteurs van The Wall Street Journal, The Daily Telegraph en de Frankfurter Allgemeine Zeitung hun opwachting op het podium maken.
De prijzen, voor de volledigheid van dit verslag, gingen naar de Free Minds Association uit Azerbeidjan, de ECIPE uit Brussel, het Institute for Market Economics uit Bulgarije, de Association for Liberal Thinking uit Turkije, het Institute of Economic and Social Studies uit Slowakije, de Taxpayers’ Alliance uit het Verenigd Koninkrijk en het Institute Bruno Leoni uit Italië. En ofschoon het LVSV zelf géén enkele “Golden Umbrella” mocht ontvangen, wat gezien onze structuur en budgetten trouwens helemaal géén verrassing was, was de ceremonie een schitterende manier voor ons om nieuwe contacten te leggen en kennis te maken met onze geestesgenoten in het buitenland. Alleen dat al maakte de trip zeker en vast de moeite waard. We kijken alvast uit naar de volgende editie van de “Golden Umbrellas” in december 2008.
Dit verslag verscheen ook in Blauwdruk en op InFlandersFields.eu.
Meer informatie over dit netwerk op www.stockholm-network.org.
Gay-hate laws are not what criminal legislation is for
3 Reacties Gepubliceerd door Vincent De RoeckShould “gay-hate” be a crime? Stonewall, the gay lobbying group of which I remain a solid supporter, has just sent me a briefing paper urging members to support Jack Straw, the Justice Secretary, in his proposals to make inciting hatred of homosexuals a criminal offence. The government is proposing new amendments to its Criminal Justice and Immigration Bill, adding “Hatred on the Grounds of Sexual Orientation” to the offences of incitement to hatred on the grounds of race or religion. I’m not convinced. I was equally unconvinced it was appropriate to prosecute incitement to religious hatred. My doubts about that (relatively recent) arrival on the statute book were various, but among them was the suspicion that this would prove the edge of a slippery slope. Other groups - gays? women? the disabled? - would soon step forward asking for the same protection. One such group now has.
Let me outline my doubts in this case. First the difficulties of implementation. When seeking to identify proposed legislation of doubtful practical use, it is a useful rule of thumb to watch out for ministers and lobbyists claiming its virtue to be that it will “send out a message” that this or that is socially unacceptable. It is as though the criminal law was really just a branch of public service advertising - another way, alongside radio, television and the newspapers, or perhaps direct leafleting, of signalling a recommended set of values to the citizenry.
And so it is in this case. Stonewall’s paper concludes by declaring that this provision “would send a strong signal” that homophobic behaviour “is unacceptable in a civilised society”. Warning bells should ring at once. When the Theft Act was introduced in 1967, I don’t recall that anyone claimed its value to be that it “sent out a message” that stealing was unacceptable. Road traffic legislation criminalising dangerous driving is not primarily there to send out a message that we should drive carefully. Good law, the kind that stands the test of time, is there to define with all necessary precision behaviour which will invite successful prosecution.
But those framing and those who recommend this new crime of gay-hate shift immediately on to the defensive when anyone raises the question of prosecution. Implicitly they concede that the concepts involved are too cloudy to be captured in language which could offer certainty as to what did or did not constitute the sort of offence it would be wise to bring to court. Ministers are driven, just as they were with proposals to criminalise incitement to religious hatred, to insinuate that the law won’t actually be prosecuted often, or perhaps at all; and that all kinds of safeguards will be put in place to limit recourse to it. There will be (says Stonewall) “a high threshold for prosecutions, which must be approved by the attorney general and heard before a jury”.
I am not against juries or attorneys general, but recourse to their involvement in relatively minor crimes like this suggests a lack of confidence that the wording of the statute can be a sufficient test; so “common sense” needs to be enlisted to filter out cases which we would not in fact wish to prosecute, but which do seem to be caught by the wording. Illustrating the sort of speech which Stonewall presumably would wish to see prosecuted, the briefing quotes the website of Amazon, on which may apparently be found lyrics like: “Roll deep motherf***a, kill pussy-s***er [lesbians]”; and “Tek a Bazzoka and kill batty-f***ers [homosexual men].” Disagreeable stuff, but are we really proposing to call in the police when we hear such nonsense? And if rappers are to be hauled from the stage in handcuffs, why should actors in a production of Marlowe’s Edward II be spared? Lightborn: “See that in the next room I have a fire, and get me a spit, and let it be red hot.” Is the distinction that a rap audience might be inspired to try this at home, whereas a Stratford-upon-Avon audience might not? Will the decision turn upon how sympathetic the audience may be to the words? Could we get Edward II prosecuted by taking a contingent of BNP homophobes to the theatre?
No, the briefest contemplation of the inherent difficulties will persuade an attorney general to steer well clear of the whole thing. There will be few if any prosecutions. Mr Straw will then hope to have had his cake and eaten it: pleased liberal voters with the law he’s passed, while framing it in a way which discourages its ever being prosecuted. But using lawmaking as a cheap political messaging system debauches the currency of statute. “The proposed new protections would categorically not impede genuine freedom of speech or the telling of jokes by comedians, as some have suggested,” writes Stonewall. Stonewall has no basis for this assurance. There are certainly jokes about “niggers” which could constitute a serious incitement to hatred, and there is no reason to suppose queer-baiting, however comedic, could not do likewise.
“It would not hinder freedom of religious expression,” continues Stonewall - proceeding at once to demonstrate a loss of confidence in that assurance by adding that “voicing temperate opposition to same-sex relationships” is any believer’s right. How temperate was God’s punishment of Sodom? Let us be clear about this: Islam, Judaism and Christianity all include groups (if not the majority) that encourage, on religious grounds, serious hatred of homosexuality. Religion is not always a temperate thing. I hope that considerations like this will embolden the House of Lords to head off these new clauses for very practical reasons. The law cannot be made to work, except as a totem. But it would not be brave or honest to oppose it on grounds of practicality alone. Imagine we were (per impossibile) able to define incitement to homophobic hatred sufficiently tightly to make the law work. Should we? I would still argue that we should not.
The comedian Rowan Atkinson has remarked, most penetratingly, that the band of territory to whose south lies opinion which is prohibited, and to whose north lies opinion which is universally approved, seems to be narrowing. Among many who would call themselves progressive, tolerance of an opinion seems to be confused with accepting it, or warming to it, or having an open mind about it. I hate homophobia and have no doubt that it is stupid and wrong. I feel the same about racism, and about the demeaning of the disabled, or of women. My mind is made up and my opposition ferocious. Yet in no way does this incline me to legislate. Stonewall should beware. The idea that it should be against the law to promote undesirable beliefs has a pedigree. It was called Section 28.
Dit opininiestuk van Matthew Parris verscheen ook in The Spectator, de London Times en de New York Times, alsook op PinkNews.com.
Meer teksten van deze auteur op www.timesonline.co.uk.
Let me outline my doubts in this case. First the difficulties of implementation. When seeking to identify proposed legislation of doubtful practical use, it is a useful rule of thumb to watch out for ministers and lobbyists claiming its virtue to be that it will “send out a message” that this or that is socially unacceptable. It is as though the criminal law was really just a branch of public service advertising - another way, alongside radio, television and the newspapers, or perhaps direct leafleting, of signalling a recommended set of values to the citizenry.
And so it is in this case. Stonewall’s paper concludes by declaring that this provision “would send a strong signal” that homophobic behaviour “is unacceptable in a civilised society”. Warning bells should ring at once. When the Theft Act was introduced in 1967, I don’t recall that anyone claimed its value to be that it “sent out a message” that stealing was unacceptable. Road traffic legislation criminalising dangerous driving is not primarily there to send out a message that we should drive carefully. Good law, the kind that stands the test of time, is there to define with all necessary precision behaviour which will invite successful prosecution.
But those framing and those who recommend this new crime of gay-hate shift immediately on to the defensive when anyone raises the question of prosecution. Implicitly they concede that the concepts involved are too cloudy to be captured in language which could offer certainty as to what did or did not constitute the sort of offence it would be wise to bring to court. Ministers are driven, just as they were with proposals to criminalise incitement to religious hatred, to insinuate that the law won’t actually be prosecuted often, or perhaps at all; and that all kinds of safeguards will be put in place to limit recourse to it. There will be (says Stonewall) “a high threshold for prosecutions, which must be approved by the attorney general and heard before a jury”.
I am not against juries or attorneys general, but recourse to their involvement in relatively minor crimes like this suggests a lack of confidence that the wording of the statute can be a sufficient test; so “common sense” needs to be enlisted to filter out cases which we would not in fact wish to prosecute, but which do seem to be caught by the wording. Illustrating the sort of speech which Stonewall presumably would wish to see prosecuted, the briefing quotes the website of Amazon, on which may apparently be found lyrics like: “Roll deep motherf***a, kill pussy-s***er [lesbians]”; and “Tek a Bazzoka and kill batty-f***ers [homosexual men].” Disagreeable stuff, but are we really proposing to call in the police when we hear such nonsense? And if rappers are to be hauled from the stage in handcuffs, why should actors in a production of Marlowe’s Edward II be spared? Lightborn: “See that in the next room I have a fire, and get me a spit, and let it be red hot.” Is the distinction that a rap audience might be inspired to try this at home, whereas a Stratford-upon-Avon audience might not? Will the decision turn upon how sympathetic the audience may be to the words? Could we get Edward II prosecuted by taking a contingent of BNP homophobes to the theatre?
No, the briefest contemplation of the inherent difficulties will persuade an attorney general to steer well clear of the whole thing. There will be few if any prosecutions. Mr Straw will then hope to have had his cake and eaten it: pleased liberal voters with the law he’s passed, while framing it in a way which discourages its ever being prosecuted. But using lawmaking as a cheap political messaging system debauches the currency of statute. “The proposed new protections would categorically not impede genuine freedom of speech or the telling of jokes by comedians, as some have suggested,” writes Stonewall. Stonewall has no basis for this assurance. There are certainly jokes about “niggers” which could constitute a serious incitement to hatred, and there is no reason to suppose queer-baiting, however comedic, could not do likewise.
“It would not hinder freedom of religious expression,” continues Stonewall - proceeding at once to demonstrate a loss of confidence in that assurance by adding that “voicing temperate opposition to same-sex relationships” is any believer’s right. How temperate was God’s punishment of Sodom? Let us be clear about this: Islam, Judaism and Christianity all include groups (if not the majority) that encourage, on religious grounds, serious hatred of homosexuality. Religion is not always a temperate thing. I hope that considerations like this will embolden the House of Lords to head off these new clauses for very practical reasons. The law cannot be made to work, except as a totem. But it would not be brave or honest to oppose it on grounds of practicality alone. Imagine we were (per impossibile) able to define incitement to homophobic hatred sufficiently tightly to make the law work. Should we? I would still argue that we should not.
The comedian Rowan Atkinson has remarked, most penetratingly, that the band of territory to whose south lies opinion which is prohibited, and to whose north lies opinion which is universally approved, seems to be narrowing. Among many who would call themselves progressive, tolerance of an opinion seems to be confused with accepting it, or warming to it, or having an open mind about it. I hate homophobia and have no doubt that it is stupid and wrong. I feel the same about racism, and about the demeaning of the disabled, or of women. My mind is made up and my opposition ferocious. Yet in no way does this incline me to legislate. Stonewall should beware. The idea that it should be against the law to promote undesirable beliefs has a pedigree. It was called Section 28.
Dit opininiestuk van Matthew Parris verscheen ook in The Spectator, de London Times en de New York Times, alsook op PinkNews.com.
Meer teksten van deze auteur op www.timesonline.co.uk.
Abonneren op:
Posts (Atom)