De eerste vraag die de auteur beantwoordt, is of economische hervormingen goed zijn. Zijn affirmatief antwoord mag niemand verbazen. Munkhammar stelt dat het hoofddoel van economisch beleid het nastreven van economische vrijheid moet zijn, in combinatie met de presumptie dat lokale verschillen ondergeschikt zijn aan de economische marktwerking, en dat degelijk beleid in het buitenland met aardige resultaten steeds als voorbeeld moet dienen. Ook historisch moet men beseffen dat de vrijemarktwerking een ongeziene toename van de welvaart mogelijk gemaakt heeft. Dit is empirisch zelfs aantoonbaar: de levensstandaard vandaag is tientallen factoren hoger dan honderd jaar geleden. Tevens is er een positieve correlatie tussen economische vrijheid en het echte BNP van een land. Met “echt” bedoelt de auteur dus dat hij abstractie maakt van kunstmatig of irreëel BNP zoals het delven van grondstoffen of het overbelasten van consumptie of wat dan ook. Munkhammar laat zich zelfs verleiden tot de Wet van Godwin door Duitsland onder de Nazi’s te vergelijken met dat van kort daarna. Het “Wirtschaftswunder” bewijst in zijn ogen dat economische vrijheid het BNP gigantisch doet toenemen.
Johnny Munkhammar is duidelijk een belezen man, gezien de tientallen boeken en schrijvers die hij in “The Guide to Reform” aanhaalt of citeert, maar los van een politieke of economische literaire benadering, laat Munkhammar toch ook de economische analyse primeren, o.a. door het veelvuldig gebruik van statistieken. Via een theoretisch kaderwerk, gebaseerd op het vergaren van allerlei soorten gegevens, tracht Munkhammar te bewijzen dat de uitkomst van economische hervormingen globaal genomen uitermate positief uitpakt. De correlatie van stijgende welvaart met hervormingen in arbeidswetgeving en een vermindering van het overheidsbeslag, ook in traditionele sectoren van de welvaartsstaat, blijkt onverbloemd uit zijn statistieken en analyses.
Ook maakt Munkhammar komaf met de ideeën van John Maynard Keynes, voor zover dat nog nodig is natuurlijk voor ons en zijn liberale lezers. Maar voor de anderen kan Munkhammar misschien inderdaad maar niet genoeg de nadruk leggen op het intrinsiek falen van Keynesiaans beleid en de desastreuze gevolgen daarvan sinds het begin van de jaren 1930. De doctrine dat geldinjecties vanuit de overheid in de economie de koopkracht van de burgers ten goede komen, wordt door Johnny Munkhammar onder de loep genomen en dat egalitaire ballonnetje wordt doorprikt. Statistieken geven aan dat langetermijngroei uitsluitend verweven is met de kwaliteit van menselijk kapitaal, de zwaarte van de belastinglasten, de graad van bureaucratie en regelneverij, de aantrekkelijkheid van investeringen en het algemeen productiegedrag van de economische actoren. Munkhammar toont aan dat de overheid zich uitsluitend mag focussen op het vrijwaren van deze vijf “growth engines” en dus niet met het spelen van sinterklaas, noch voor bedrijven, noch voor individuele burgers.
En tevens vanuit een eerder theoretische perspectief bestaat hierover stilaan een economische consensus: de groei van de productiviteit binnen een economie is de essentiële voorwaarde voor een toename van de levensstandaard, en elke vorm van (overheids)last die de groei van die productiviteit remt, staat dan ook garant voor een lagere levensstandaard en een lager algemeen welzijn. Doorheen “The Guide to Reform” benadrukt Munkhammar de klassieke kernen van economisch succes: goed bestuur, minimale overheid, lage belastingen, een degelijk monetair en macro-economisch kader, weinig regelgeving, de privatisering van overheidsdiensten en de absolute vrijemarktwerking in competitieve sectoren (waartoe hij trouwens ook de arbeidsmarkt rekent, en dus niet enkel de traditionele productiesectoren).
Maar Johnny Munkhammar houdt het natuurlijk niet bij zijn theoretische en statistische beschouwingen, en maakt in zijn boek tal van praktische aanbevelingen, zowel economische als partijpolitieke. Vooreerst staat hij voor een drastische vermindering van de overheidsuitgaven, want er bestaat een enorme correlatie tussen economische voorspoed en lage belastingen in alle domeinen. Ook de Laffer-curve passeert bij Munkhammar de revue die stelt dat hoge belastingen vaak resulteren in lage inkomsten voor de overheid, en lage belastingen vaak in hogere inkomsten, omdat de boost in ondernemersschap en de economische groei die daarvan het gevolg is, het belastbare BNP doet toenemen.
Hij pleit ook voor de privatisering van overheidsbedrijven, maar houdt niet vast aan de traditionele manier van werken. Hij staaft met tal van voorbeelden dat vaak andere vormen van (gedeeltelijke) privatisering een beter resultaat hebben dan de wilde uitverkoop van overheidsassets. Munkhammar denkt dan bijvoorbeeld aan concurrentie tussen overheidsbedrijven, aan een onafhankelijk management met targets en hoge slaagpremies, of zelfs aan een corporatiestructuur waarbij elke burger een deel van het overheidsbedrijf cadeau krijgt. De noodzaak van concurrentie primeert in de ogen van Munkhammar op politieke of ideologische beschouwingen, en daarom twijfelt hij aan wilde privatiseringen die vaak een totaal verkeerde uitkomst hebben. Denken we in België maar aan de energiemarkt of in het Verenigd Koninkrijk aan de privatiseringen van de spoorwegen.
Volgens “The Guide to Reform” zijn arbeidsmarkthervormingen voor het moment de meest urgente en vitale ingrepen, maar ook de deregulering van de productiesectoren, de vermindering van de (bedrijfs)belastingen, de concurrentiepromotie in traditioneel zachte sectoren zoals de gezondheidszorg en het onderwijs, de herwaardering van kapitaal en financiële markten, de investering in solide infrastructuur en de algehele hervorming van de zakelijke wereld moeten volgens Munkhammar hoog op de politieke agenda staan. Hij staaft dit andermaal met tal van concrete voorbeelden: van Estland dat als eerste radicale hervormingen doorvoerde op belastingvlak met gigantische investeringen als gevolg, over de vouchersystemen in Zweden en de arbeidsmarktliberalisering in Nieuw-Zeeland, tot de ongeziene metamorfoses van de Tatra- en Keltische Tijgers Slowakije en Ierland.
Tenslotte vat Johnny Munkhammar nog het vraagstuk aan van de politieke opportuniteiten, want hoe kan het toch zijn dat er enerzijds een consensus bestaat onder economen over de broodnodige hervormingen voor de toekomst, en dat er onder de politici kennelijk een totaal andere consensus blijkt te bestaan die deze hervormingen weigert door te voeren? Munkhammar haalt de macht van belangengroepen en de media aan als hoofdredenen. Als één van beide de hervormingen niet ten volle wil/durft ondersteunen, kan de politicus in kwestie zijn persoonlijke toekomstambities al beginnen bijstellen. Munkhammar geeft ook aan dat er een link bestaat tussen weinig hervormingsgezinde landen zoals Frankrijk en België, en de mate waarin belangengroepen het debat domineren, al dan niet op basis van privileges die ze ironisch genoeg in een (ver) verleden van de staat zelf toebedeeld hebben gekregen.
Machtige belangengroepen binnen een samenleving hebben baat bij het huidige corporatistische model en zullen dus steeds gekant blijven tegen elke vorm van verandering. Daarenboven hebben zij vaak een grote achterban die gemakkelijk mobiliseerbaar is en bereid gevonden kan worden om via acties en propaganda angst te zaaien onder de andere burgers en politici. Collectieve afspraken versterken de macht van deze belangengroepen en verstoren het concurrentie-evenwicht op de arbeidsmarkt. De gevolgen zijn gekend (lagere economische groei en een gebrekkige aanpassing aan economische veranderingen en globalisering) maar toch blijven vele politici daarin volharden.
Maar Munkhammar zou Karl Poppers spreuk “Optimism is a moral duty” niet laten doordesemen in zijn boek, moest hij niet komen aandraven met een gans assortiment aan strategieën en tips voor politici om én te hervormen én herkozen te worden. De meest duidelijke tip bijvoorbeeld is zijn stelling dat politici de meest radicale hervormingen steeds in de eerste paar maanden van hun regeerperiode moeten doorvoeren, zodat de positieve gevolgen al bekend zijn tegen de volgende verkiezingen, of zodat de kiezers niet meer echt bezig zijn met die hervormingen tegen de volgende verkiezingen. Ook kan natuurlijk een knock-out geslagen oppositie weinig tegenwerk bieden kort na verloren verkiezingen. Verder stelt Munkhammar voor om permanent te hervormen zodat de typische schokeffecten op de burgers vermeden kunnen worden. Burgers in een staat die zichzelf voortdurend hervormt, geraken er mettertijd aan gewend en zullen hun buikgevoel of angsten minder laten spreken.
Munkhammar roept de politici tenslotte ook op om niet in te zitten met kritiek op hun beleid, want dat zal er steeds zijn, maar als puntje bij paaltje komt, zal de hervormer-politicus herkozen worden. Denken we in dat kader bijvoorbeeld maar recentelijk aan Jan-Peter Balkenende in Nederland. Het citaat “those who reject change are the architects of tomorrow’s decay” van Harold Wilson moet volgens Munkhammar in de hoofden van de politici worden gehamerd, want als ze dat zouden beseffen, zou de bereidheid voor hervormingen groter zijn, en zou de toekomst van Europa er (nog) veel rooskleuriger uitzien. Kortom, het boek “The Guide to Reform” is een onuitputtelijke bron van inspiratie voor iedereen die bezig is met het maatschappelijk aanvaardbaar maken van radicale hervormingsgezinde ideeën. Een absolute aanrader dus.
Dit artikel verscheen ook in het magazine Blauwdruk, op de metablog In Flanders Fields en op de website van het LVSV Leuven.
Meer over Johnny Munkhammar op www.theguidetoreform.com.
5 Reacties:
- At 23:17 Anoniem said...
-
Waar blijf je ze toch vinden, Vincent, die personen die met hun aureool van "denker" of "auteur" er alles aan doen om ultra-liberale ideeën gemeengoed te maken, maar vaak hun boekje te buiten gaan vanuit een pure liberale kijk op de dingen?
Neem nu deze samenvatting van dat boek van die Munkhammar. Die persoon stelt dus onomwonden dat politici zich eigenlijk niets van de publieke opinie moeten aantrekken omdat de burgers dat toch vergeten zijn tegen de verkiezingen. In dit soort beweringen rust de zaad van technische dictatuur, waarbij alles een bedrijf wordt en waarbinnen de burgers niets meer is dan een vervangbaar schroefje in het economische radarwerk.
Voor zoiets bedank ik, als liberaal, want het herleiden van het individu tot een economische actor zonder meer rechten en vrijheden, is een graag gemaakte utilitaire beschouwing in bepaalde rechtse neo-liberale middens, maar staat haaks op het liberalisme dat de emancipatie van het individu op het voorplan zet. - At 00:48 Anoniem said...
-
Caroline, het onderscheid dat jij hier maakt, is inderdaad van belang tussen een louter utilitaire kijk op het individu (wat in wezen exact hetzelfde soort van politiek belichaamt dan traditionele fascistische en communistische dictaturen) en een sociaal-liberale emancipatorische kijk op de individuele burgers. Rechts-liberalen leggen veelal de nadruk op de economie, terwijl links-liberalen de burger willen empoweren, vaak tegen de mechanismen van de economie in. LDD en N-VA behoren in Vlaanderen tot het eerste kamp, VLD en SPIRIT bij het tweede. De MR is eerder economisch liberaal, hoewel de jongeren zich daar toch ook meer en meer als sociaal-liberalen ontpoppen.
Ik geef je dus gelijk in je analyse, maar niet in je kritiek op deze tekst van Vincent De Roeck, want hij zegt helemaal niet dat de economie primeert op de vrijheid van de burgers, net integendeel. Zijn pleidooi voor hervormingen, gestoeld op het boek en de presentatie van Munkhammar, behelst net een balans tussen beide. Om burgers te kunnen empoweren (links-liberalisme) moet je hen zuurstof kunnen geven via een perfect werkend economisch kaderwerk (rechts-liberalisme). Rechts en links dwalen allebei wanneer ze elkaar koste wat het kost willen blijven bekampen, en vaak harder dan hun échte ideologische tegenhangers, omdat hun traditionele thema's elkaar in evenwicht houden en mekaar nodig hebben. Rijke burgers zullen immers steeds meer vrijheid eisen, en vrije samenlevingen zullen immers steeds rijker zijn/worden. - At 12:18 Anoniem said...
-
Wat een gezever allemaal! Alle liberalen willen het grootkapitaal meer macht geven op de proles, of het nu links- dan wel rechts-liberalen zijn. Allemaal willen ze de welvaartsstaat activeren of afschaffen. Allemaal willen ze terug naar 19de eeuwse toestanden. Allemaal kakken ze op werklozen, armen en gewone werkenden. Mij ontgaat de nuance ook hier volledig.
- At 22:01 Anoniem said...
-
Ik ben en blijf een absoluut voorstander van een zakenkabinet, ook in België, want ik kan niet vatten dat verkozenen des volks achteruitgesteld worden door het feitelijk exclusieve introductierecht van wetgeving toe te kennen aan particratische instituten, die we de "regering" noemen. Ministers moeten gewoon beleid UITVOEREN, niet MAKEN. Dat is de taak van het parlement. En als Munkhammar's pleidooi ook maar in de verste verte daartoe zou kunnen leiden, is dat in mijn ogen al meer dan gewoon aanvaardbaar. Utilitarisme of niet, theoretisch gewal of niet, we leven niet in Liberty-Utopia of Democratie-Joepie, dus wakker worden aub!
- At 23:11 Anoniem said...
-
1) Ik vind de kritiek van de vorige commentatoren onterecht. Er staat niets in het artikel van Vincent dat er zou op wijzen dat Munkhammar het individu zou willen "herleiden tot een economische actor zonder meer rechten en vrijheden", noch dat hij "haaks" zou staan tegenover "de emancipatie van het individu". Dat zijn allemaal mooie ronkende woorden die tegenwoordig wel politiek-correct zijn, maar die weinig of niets met het onderwerp hier te maken hebben. Trouwens de verwijzing naar "rechten en vrijheden van het individu", zonder concomitante verwijzing naar "plichten" is een duidelijke aanwijzing dat dit soort van kritiek-naast-de-kwestie ontsproten is uit slaafse aanhankelijkheid aan de huidige dominante naief-linkse tijdsgeest. Hoe is het in godsnaam mogelijk dat men dergelijke verwijten kan maken aan een schrijver die pleit voor (a) meer vrijemarktwerking en (b) voor meer economische vrijheid voor het individu, vanuit een macro-economisch perspectief (m.a.w. het gaat over de impact van hervormingen in economisch beleid op de relatieve performance van landen in termen van lange-termijn economische groei en van algemene tewerkstelling).
2) De absurde aanklacht van "technische dictatuur" is nog erger. De politiek moet zich altijd bekommerem om velerlei belangenconflicten, niet enkel op economisch terrein. En het bestaan van "machtige belangengroepen" (ook op velerlei terreinen) is een realiteit waar men niet omheen kan. Of er sprake kan zijn van "dictatuur" hangt af of er echte 'democratie' aanwezig is of niet. In de praktijk betekent dat of er de facto (a) politieke vrijmeningsuiting wordt gerespecteerd en (b) of er echte machtsalternatie bestaat (i.e. kan de bevolking regelmatig echt 'kiezen' tussen verschillende ideologieen?, NIET tussen partijen en personen die allemaal min of meer hetzelfde 'geloven').
3) Elke nieuw-verkozen regering (ongeacht haar verkiezingsbeloftes en echte intenties) zal zich bekommeren om "politieke opportuniteiten". En dat geldt evenzeer voor regeringen die eigenlijk niet veel van plan zijn (dus die de bestaande politiek-dominante machtsgroepen willen blijven 'bedienen') als voor meer ambitieuse regeringen die economische hervormingsplannen beogen. Het echte probleem is dat in een democratie politiekers doorgaans met een korte tijdshorizont moeten 'werken' als ze zouden willen herkozen geraken, doorgaans ten hoogste 4 jaren (Dictators zitten met dat probleem niet). En de impact van economische beleidsmaatregelen op de macro-performance van een economie vereist dikwijls ook tenminste enkele jaren om 'duidelijk' te kunnen worden. Het is dan ook nogal logisch dat echte 'hervormers' er best zouden aan doen van hun hervormingen in het begin van hun ambtstermijn proberen door te voeren. Dan zouden ze nog enige kans hebben dat de bevolking hen zou kunnen beoordelen op basis van de 'resultaten' van hun beleid. Echter, in de praktijk, door inerties en andere factoren is dat dikwijls niet mogelijk, en worden 'hervormingen' doorgaans veel te laat (en soms halfbaks) ingevoerd. Het resultaat is dat de meeste regeringen doorgaans zowel de 'vruchten' kunen plukken van de beleidsmaatregelen van vorige regeringen, en soms evenzeer met de 'gebakken peren' van de vorige zitten.
4) Met "dictatuur" (technisch of otherwise) heeft dit allemaal niets te maken. Wat daar wel mee te maken heeft, dat is het passeren van anti-racisme en van negationisme wetten die het constitutionele vrijemeningsuitingsrecht aantasten, evanals andere 'linkse' absurditeiten. In een vroeg stadium leiden die tot een 'illiberaal' politiek systeem, ofwel de dictatuur van een 'meerderheid' als drager van een opinie-orthodoxie die zichzelf boven kritiek wil stellen (om zich te kunnen bestendigen). Hystorisch is gebleken dat in een later stadium dit verder leidt tot echte "dictatuur".