For our heritage and freedom ! Home | About | Contact | Vincent De Roeck | Liberty Quotes | The Free State | In Flanders Fields | Nova Libertas | Feeds |

Een Holocaustgetuigenis

Een tekst uit de oude doos. Aan het begin van de 20ste eeuw, in het fin de siècle, een tijdperk gekenmerkt door grote literaire en psychologische bedrijvigheid, dook er in onze contreien fascistische literatuur op die de verhevenheid en de superioriteit van het blanke ras benadrukte en promootte. Deze geschriften waren hoofdzakelijk van de hand van enkele wereldberoemde Duitse auteurs, met een zekere Friedrich Nietzsche op kop. De prediking van het Germaanse ras als übermenschen ging meestal gepaard met het misprijzen en het bekladden van het joodse volk. De joden hadden toen immers quasi het volledige bank- en financiewezen van Europa in handen en zouden met woekerrentes, oplichting en allerhande duistere nevenpraktijken de westerse beschaving negatief beïnvloeden. Volgens diverse Duitse prominenten legden de joden toen immers een tijdbom onder de West-Europese economie.

In 1927 nam Adolf Hitler de ideeën uit deze rassentheorieën over in zijn boek Mein Kampf. “Duitsland zou de eerste wereldoorlog gewonnen hebben indien men bij het begin van of in de aanloop tot de oorlog vijftien- à twintigduizend Hebreeuwse volksmisdadigers onder het gifgas had gezet.” Met dergelijke passages werd het joodse volk vogelvrij verklaard en werden de mensenrechten met de voeten getreden. Wanneer Adolf Hitler in 1933 aan de macht komt, kan hij zijn wilde theorieën uit “Mein Kampf” en uit zijn nietsontziende haatpreken meteen in de praktijk omzetten.

Meer dan 60 jaar na de allergrootste genocide sinds mensenheugenis blijft deze mensonterende gebeurtenis verbazend actueel. Dit is niet alleen bewerkstelligd door de talrijke films en boeken die op deze zwarte periode in de Europese geschiedenis gebaseerd zijn, maar ook door de beeldverslagen uit Afrika, waar massamoorden en rassenhaat ook vandaag nog steeds tot de dagelijkse kost behoren. De jongste generatie jongeren, waarbij ik mijzelf jammer genoeg ook moet rekenen, wil alles verklaren aan de hand van tastbare feiten en relativeert op die wijze maar al te vaak de Holocaust. Verschillende personen trachten ons hun mening op te leggen door de jodenvervolging af te schilderen als een doodgewone gebeurtenis die louter het gevolg was van de tijdsgeest. Telkens ik dergelijke uitspraken hoor, besef ik dat de naïviteit bij diverse personen wel zéér diep ingeworteld zit en dat een tweede Holocaust bijgevolg niet veraf meer kan zijn. Het individuele bewustzijn blijkt dus reduceerbaar te zijn tot quasi nihil en het, gemakkelijk beïnvloedbare, collectieve bewustzijn, dat o.a. door Carl Gustav Jung geponeerd werd, blijkt bij velen de bovenhand te krijgen. Dit psychologisch proces moet zo snel als mogelijk een halt toegeroepen worden, willen we de vrijheid van het individu als maatstaf blijven nemen.

Een terugblik op een schoolbezoek aan Breendonk. Toen we het arbeidslager via de hoofdpoort betraden, vertoefden nog vele medeleerlingen in een ballon van gelukzaligheid. Later op de dag werd die ballon in stukken gereten om plaats te maken voor de keiharde werkelijkheid, die bij velen onbekend was gebleven. Deze bewustwording zou later een zegen voor de menselijkheid blijken omdat wij, nietige mensen, nooit een objectief oordeel zouden kunnen vellen over die specifieke zaken, die ons mens zijn behelzen, zonder kennis genomen te hebben met zowel water als vuur, droom als nachtmerrie, hemel als hel.

De weinige overlevenden uit het kamp waren voor het, meestal korte, leven dat hen nog restte, getekend, verminkt. De bloederige folteringen en terechtstellingen hadden diepe littekens in hun huid gebrand en hun verdere leven werd voortdurend gedomineerd door deze donkere periode. Niemand van hen slaagde er ooit in om deze tragedie volledig of zelfs maar gedeeltelijk te verwerken. Zelfs de Chassibidem, de streng orthodoxe joden, die koste wat het kost wilden breken met hun pijnlijk en vernederend verleden, slaagden daar niet in. Bij het gros van de ex-gedetineerden was het na verloop van tijd niet zozeer de tijd die de diepste wonden heelde, dan wel de dood zelf.

Het thema is echter ook onderhevig aan de vergankelijkheid, die op alles en iedereen rust. Ik was me daarvan niet zozeer bewust tot in de Mechelse Dossinkazerne waar onze joodse gids zijn gemengde gevoelens op ons trachtte over te brengen. Van al zijn wijze magische woorden en uitspraken zal er één tot mijn dood in mijn geheugen gegrift staan. “Ik heb de gruwel van de Holocaust in eigen persoon meegemaakt. Maandenlang heb ik van ‘s ochtends tot ‘s avonds gewerkt, gevochten en afgezien, volhardend in de drang tot zelfbehoud, ieder voor zich tegen één gemeenschappelijke vijand, die ons koste wat het kost wilde uitroeien en daarvoor geen enkel middel schuwde. Ik ben blijven geloven, zelfs toen redding oneindig ver weg leek. Mijn lichaam en mijn geest waren gemarteld, gekraakt en verslagen, maar door deze beproeving heeft de mensheid gezegevierd. Daarom grieft het mij ten stelligste dat vele historici nu al, terwijl er nog slachtoffers van die “Holocaust” leven, de authenticiteit van de volkerenmoord in twijfel durven te trekken. Ik heb de hel van de kampen doorstaan. Ik heb de duivel in mensengedaante gezien in Breendonk. Ik ben de mensheid tot offer geweest. Ik richt mijn smeekbede tot U opdat mijn offer en dat van alle andere slachtoffers met mij niet tevergeefs geweest zou zijn. Daarom verzoek ik U om deze genocide niet zomaar in de vaderlandse geschiedenis te vermelden maar ook om Uw lessen hieruit te trekken voor de toekomst. Vergeet nooit dat wetten leiden tot vrijheid, en wetteloosheid tot slavernij.”

In de schoolbus kregen we van onze begeleiders een algemeen verbod om ook maar iets te zeggen in het fort; een verbod dat later niets meer dan een loze voorzorgsmaatregel bleek. Bij het aanschouwen van de diverse vertrekken, waar de gruwel van een ver verleden tot in de eeuwigheid in de muren staat geschreven, werd iedereen stil. De gehele groep verviel in een drukkend stilzwijgen, dat enkel doorbroken werd door de uitleg van onze gids. Deze stilte vloeide echter niet voort uit gespeeld respect of uit de vrees voor represaillemaatregelen vanwege de aanwezige leerkrachten, maar het was een vorm van stilte waarvan elke buitenstaander onmiddellijk kippenvel zou hebben gekregen, het stilzwijgen van ontzetting en van schaamte. Het geloof in alle diep ingewortelde waarden, zoals verdraagzaamheid en naastenliefde, werd door deze confrontatie teniet gedaan. De ooggetuigenverslagen van verscheidene gevangenen, die hun verdoemd lichaam voorttrokken tot aan de langverwachte bevrijding, die meestal gepaard ging met de dood, resulteerden bij menig klasgenoot in een enorm schuldgevoel en veroorzaakten een pijnlijk ongeloof in het goede.

De namiddag liep ten einde en we wisten dat het tijd was om te gaan. Voor sommigen was dit een doodgewone excursiedag, maar voor mij was het een levensles, die mij tot dit schrijven bewogen heeft. Vandaag heeft het fort en het verhaal achter elke steen, achter elke muur, ons geïnspireerd en morgen zal ze de generaties na ons inspireren alsof ze louter als inspiratiebron gefungeerd heeft. Diep in mijn ziel voelde ik toen voldoening. Voldoening voor het feit dat ik weer een ervaring rijker was. Maar deze vorm van spirituele kracht had ook een schaduwzijde. Op terugweg verklaarden ik en diverse klasgenoten dat we er ten stelligste van overtuigd waren dat we zoiets nooit een tweede maal zouden laten gebeuren. Later op de avond dacht ik nog eens terug aan onze gelofte in de bus en ik werd me ervan bewust dat lafheid des menses is en dat onze eed binnen de kortste keren gebroken zou worden, als de toestand erom vroeg. Toen mijn discman het lied True Love speelde en de woorden “how lucky we are” in mijn oor bleven nagonzen, besefte ik dat ik nog nooit zo gelukkig geweest was om het feit dat ik het voorrecht bezat om te mogen leven.

Twee jaar later blikte ik nogmaals terug op het schoolbezoek aan Breendonk in een vrij sarcastisch en bijwijlen zelfs cynisch essay onder de titel “Niets is de waarheid, en zelfs dat is niet waar.”

Het is donderdagavond. Ik nestel mij achter mijn computer. Terwijl mijn blikken afdwalen van de Swastika op mijn muur, over de jongste editie van Sturmer naar een affiche van Voorpost, zie ik mijzelf in gedachten als een Arische Teutoon met Schmeisser in de hand. Een bosje uitgemergelde joden staat tegen de muur. Plots draait één jood zich om. Ik aarzel niet. Befehl ist Befehl! Het halfautomatisch geweer braakt zijn dodelijke lading uit. De jood grijpt naar zijn maagstreek. Zwart bloed stroomt op de kasseien. De lever is geraakt. Ik kan een sadistisch lachje nauwelijks onderdrukken wanneer de jood langzaamaan doodbloedt. Terwijl ik de sneeuw van mijn bruine Totenkopf-SS-uniform klop, rukt een joodse vrouw haar davidsster af en barst in tranen uit. Eén korte ruk, één salvo en de jodin valt doorzeefd neer. Heil Hitler! Twee dode Juden en het is nog maar negen uur in de ochtend.

Mijn gedachten leidden mij tot die ochtend. Het beloofde een interessante dag te worden. De daden van Hitler en zijn übermenschen zouden aan ons ten toon gespreid worden. We gingen als het ware in zijn voetstappen treden. Ik kan mij niet concentreren. Nu zit ik in mijn Maybach Zeppelin, achter mijn chauffeur, die in zijn haast om mij via de Strassen des Führers naar mijn kampement te voeren, twee joodse kinderen doodrijdt. Mijn chauffeur en ik gunnen hen nog geen blik, laat staan een graf. Onze actie beperkt zich tot het schoonvegen van de met bloed besmeurde voorruit.

Met een schok word ik wakker en begin te schrijven. We kwamen aan in de Dossinkazerne te Mechelen waar ons een filmvoorstelling werd aangeboden. Tijdens het bekijken hiervan, kan ik mijn gedachten er weer niet bij houden. Ik denk aan de vele deportaties vanuit de kazerne waar ik mij nu bevind. De Maybach stopt voor de poort van één der grootste deportatiekazernes van West-Europa en met een trots gevoel stap ik het gebouw binnen. Ik wordt door een Torwarter met de gestrekte rechterarm begroet. Met een dankbare blik staar ik naar de Hakenkreussfahne geflankeerd door de alomtegenwoordige beeltenis van Adolf Hitler. Hij heeft mij immers aan het hoofd gesteld van deze kazerne. Onderweg staan er lange rijen Juden die aanschuiven om te gaan werken in een Arbeitslager. Dank en respect staat er in hun ogen te lezen; respect voor mijn onberispelijk uniform en dank voor de hen geboden kans om te mogen werken. Ik wist wel beter. Even bleef ik staan kijken en toen de oude stoomlocomotief langzaam in beweging kwam, liet de geur van opeengepakt vlees mijn neusvleugels trillen. Uit verscheidene wagons weerklinkt radeloos geschreeuw en geknars van gebroken botten. Mijn perron is weer leeg en ik vervolg mijn weg langs de gezuiverde kazerne. Er weerklinkt applaus. Ik schrik wakker. De voorstelling lijkt gedaan te zijn. Zweet sijpelt over mijn ruggengraat naar beneden en mijn hemd voelt klam aan. Men vraagt mij of alles in orde is. Wisten zij veel! Ik voelde mij beter dan ooit tevoren.

Onder leiding van een Duitse Führer, die duidelijk minachting en afschuw voelde voor zijn voorouders, die de joden uitgemoord zouden hebben, zetten we onze tocht verder door tal van gangen, langs grauwe muren behangen met allerlei foto’s van gedeporteerde families. Op één van de - al dan niet getrukeerde - muurprentjes staat een kudde uitgemergelde joden die hand in hand opgesteld worden door een Langemark Waffen SS’er om als vee afgeslacht te worden. Hun levenloze lichamen - of wat daarvoor door moet gaan - rollen in een eigenhandig gegraven massagraf. Bij het zien van deze fotoreeks kan ik een gevoel van ongebreidelde walging nauwelijks onderdrukken. Deze zaal deed mijn groeiende voorliefde voor de National Sozialistische Bewegung en zijn leiders als sneeuw voor de zon verdwijnen. Bij het zien van deze ellende begon ik zelfs Onkel Hans (Frank, nvdr.) te vervloeken. Berouw en schuldgevoelens overmannen mij en ik probeer die verfoeilijke Traum te vergeten waarin ik zelf aan het hoofd sta van dit Kampf des Todes en dus medeverantwoordelijk ben voor de horror.

Ik heb mezelf terug onder controle. In de volgende zalen kan ik zonder wroeging met ontzag naar de politici van die tijd kijken. Martin Bormann, Albert Speer, Jozef Goebbels, Baldur Von Schirach, Rudolf Hess, Alfred Jodl, Hermann Göring, Wilhelm Keitel, Karl Dönitz en Leopold III Von Sachsen Coburg Gota - terwijl hij trots de hand reikt aan Adolf Hitler in Berchtesgaden - staren me aan. Ik word overweldigd door de propagandistische slogans van o.a. Staf Declercq (Met Staf Declercq … Vooruit!), Joost Van Seeveren (Onverduitscht Onverfranscht … Stemt Vlaams Nationaal!) en Léon Degrelle (Chance Degrelle, Chance Eternelle!) en sta aan de grond genageld. Vervolgens worden er foto’s van de Reichskristallnacht ten toon gespreid. Hier ontdekken we tevens dat onze Duitse Führer zijn gidsfunctie enkel uitoefent uit schuldgevoel om het verleden van zijn volk.

Na deze boeiende rondleiding brengt de bus ons naar het fort van Breendonk waar we onze maaltijd zouden nuttigen. Tijdens de lunchpauze probeer ik mijn gedachten te ordenen. Het was een voormiddag vol emoties geweest. Mijn maag speelde op, ik kreeg geen hap binnen bij het aanschouwen van het Arbeitslager waar mijn overgrootvader gestorven is. Steeds opnieuw passeren de ontelbare slachtoffers voor mijn ogen als dansende schimmen op zoek naar koosjer eten. Ik kan het verleden maar niet van mij afzetten, wanneer onze gids van wal steekt. Wir sind das Volk!

De dag ging verder en we wandelden door de toegangspoort naar binnen, waar ons nog een rondleiding te wachten stond. We bestudeerden de maquette van het fort uit de dertiger jaren. We bezochten de slaapzalen van de Juden. De “stapelbedden”, het gebrek aan hygiëne en de muffe geur schetsten ons een beeld hoe dit fort de gedetineerden überlebt moest hebben. We vervolgden onze dodenmars door een kronkelende zwartgeblakerde gang naar de Zimmer die voor eeuwig in de blikken van het joodse ras gegrift staat. De vloer van de Gestapo-folterkamer was kaal. Een houten blok en een vleeshaak vullen als stille getuigen de beulplaats op. De gids gaf ons allerlei inzichten in de foltertechnieken die de Henkel van dienst hanteerde. Mensen werden voor drie dagen en drie nachten ondersteboven gehangen, terwijl een beul hun vingernagels uitrukte en op zo’n manier geboeid dat je bij elke beweging de strop rond je nek strakker aantrok tot op het moment dat je jezelf ophangt. Een waardigere dood werd de untermenschen niet gegund!

Uitermate van mijn stuk gebracht, wenste ik dat we snel andere oorden zouden opzoeken en zo geschiedde het. Gott mit uns! We begaven ons vervolgens naar buiten, waar we een promenade maakten langs de slotgracht, met Stacheldraht afgebakend. In al de jaren dat dit fort in gebruik is, zijn er slechts vijf ontsnappingspogingen geweest. Slechts één begenadigde man heeft zich uit dit mensonterend oord. De vier anderen werden op een zodanige wijze ermordet dat zelfs de ratten hen niet meer moesten hebben. Ik zet mij even neer en droom weg. Ik besef nog niet dat dit de ergste nachtmerrie uit mijn hele bestaan zou worden. Een droom die mij doet verlangen nooit meer de omhelzing van Morpheus’armen te hoeven doorstaan. (Voor een uitgebreide versie van deze droom, zie de appendix).

Met een gil word ik wakker. Versuft blijf ik liggen. Mijn klasgroep staart mij aan. Tranen springen in mijn ogen bij de gedachte aan hetgeen de joden hebben moeten doorstaan in het Dritten Reich en ik dankte God voor de Triumf des Willens. De geallieerden landden in Normandië en bevrijdden Europa van het Nazi-juk. Ik slenter een paar meters achter de groep aan, nog steeds niet bekomen van mijn nachtmerrie. We naderen de executieplaats waar vijf grote houten palen ons opwachten. Hier werden de untermenschen van de laagste klasse omgebracht. Parallel met het einde van het leven der Juden eindigt ook onze rondleiding hier en misselijk van de doorstane emoties, keer ik naar huis terug. De daaropvolgende nacht heb ik het niet aangedurfd ook maar een oog te sluiten.

Bij de aanblik van de wachttoren schiet mijn gemoed vol. Een eenzame traan parelt uit mijn rechteroog en laat een zilverkleurig spoor op mijn wang achter. In dit onheilsoord heeft mijn overgrootvader zijn laatste jaren doorgebracht. Een pijnlijk ongeval luidde het einde van zijn leven in. De verharde grond probeerde nog zijn val uit de wachttoren te breken, maar tevergeefs. Scutze De Roeck overleed ter plaatse. Op televisie zie ik de beelden in Irak, waar een lokaal conflict de gehele wereld in een nieuwe wereldbrand dreigt te storten. In gedachten zie ik Apache en Cobra aanvalshelikopters het Irakese luchtruim doorkruisen, geflankeerd door Stealth bommenwerpers op zoek naar nieuwe slachtoffers, terwijl de Walkure van Richard Wagner door de luidsprekers schalt. Het verleden blijft me achtervolgen. Ook in Auschwitz speelde men Wagner.

De aangehaalde appendix droeg de titel “Holocaustjunge Quex” naar de nazi-propagandafilm “Hitlerjunge Quex” van Jozef Goebbels.

Gebonk op de deur. Aufmachen! Ik sta als versteend naar de deur te staren. Dit waren de woorden waarop ik al drie jaar ondergedoken zit te wachten. In den beginne was er het woord. Het woord van God. Het woord was God. Het onheilspellende Aufmachen luidde voor mij de Tag des Urteils in. De hemelse rechter werd weliswaar vervangen door een Nazi-beambte maar het resultaat zal hetzelfde zijn: mijn dood! De vrouw van het gezin waarbij ik mij verschuil, doet de voordeur open. Vijf agenten van de Grüne Feldpolizei stormen het huis binnen. Eén van hen ontdekt het luik in de vloer en sleurt mij eruit. Ik, de jonge jood Quex, word op de grond geworpen en door vijf laarzen in elkaar getrapt. Aan mijn haar getrokken, geslagen met de kolf van hun geweren, blijf ik als verlamd op de grond liggen.

Vervolgens keren ze zich tegen de familie die mij onderdak had geboden. De moeder werd stelselmatig verkracht door de vijf overheidsbeambten. Terwijl ze zich tevens trachten te vergrijpen aan het twaalfjarige dochtertje, neemt Herr Kommandant de baby op en werpt hem van de trap. Het geween van het kind sterft snel weg als het weerloze lichaampje de treden raakt. Het smekende gehuil van de dochter sneed door merg en been. Ik kan het niet meer aanhoren en ik bedek mijn oren en ogen met mijn handen. De vader werpt zich op de militairen. Twee korte knallen verbreken de ijzige stilte. Het gezicht van de vader verstrakt en een groeiende rode bloem op zijn witte hemd getuigt dat de twee schoten het doel getroffen hadden. De geverfde vloer kleurt rood. Voor mijn eigen ogen zie ik ook hoe de soldaten het meisje verdrinken in de lavabo omdat ze niet vrijwillig instemde met de verkrachting.

Plots voel ik twee sterke handen op mijn schouders en ik word van de grond getild. Buiten werd ik, het jong holocaustslachtoffer met de belachelijke naam Quex, in een LKW geworpen. Tijdens de rit kreeg ik ruim de tijd om het hele zaakje te overzien. Ik had veel wroeging en beschouwde het uitmoorden van de bevriende familie als mijn eigen fout. Langzaamaan geraakte ik ook gewend aan de duisternis in de laadruimte. De blik van mijn drie begeleiders bezorgde me rillingen. Uit hun gesprek maak ik op dat ze mij naar het Arbeitslager van Breendonk deporteren, een plaats waar ze met vuile joodse adolescenten als ik, de kleine Quex, wel raad weten. De toon waarop ze het in het smalend gebrekkig Jiddisch meedeelden, sprak boekdelen. Ik zou nooit meer de buitenlucht zien, laat staan inademen.

De LKW komt tot stilstand. De laadbak wordt neergelaten en ik aanschouw de enorme toegangspoort van het fort Breendonk. Ik word met mijn gezicht tegen een muur geduwd, terwijl enkele Kampfwarters mij Arbeit Macht Frei! toesnauwden. Gedurende 72 uren bleef ik onbewogen staan en elke keer ik dreigde om te vallen uit vermoeidheid, smakte men mij met mijn aangezicht tegen de stenen muur tot ik bloedend mijn evenwicht terugvind.

Na de eerste proef doorstaan te hebben, word ik naar een slaapzaal gebracht. Ik word een klein vertrek binnengeslagen en een twintigtal ogen kijken mij vanuit het donker aan, stuk voor stuk uitgemergelde Juden met diepe wonden, zowel lichamelijk als mentaal. Ik werd dagelijks gehaald en gedurende ettelijke uren ondervraagd, geslagen en gemarteld. Blijkbaar volstond alle informatie die ik wist niet want ik werd ook tweemaal naar de folterkamer gebracht, waar ik met een zweep bewerkt werd. De striemen op mijn rug brandmerkten mij als een stuk vee en kermend van de pijn smeekte ik om genade. Schweinehund, schweigen bitte! Uiteindelijk stopte de gemaskerde buil met het toedienen van de zweepslagen. Niet zozeer om mij recuperatietijd te geven, maar om plaats te maken voor de volgende reeks martelingen. Uit mijn bebloede ooghoeken zie ik vlammen op mij afkomen. Een SS’er nadert mij met een gloeiende ijzeren staaf in de hand.

Die avond mocht ik voor het eerst terug in de slaapzaal overnachten. De volgende ochtendstond bracht geen verbetering. Ik werd immers opgevorderd om het dak van de Kommandantur te verven. Onder allerlei beledigingen en beschimpingen ging ik aan het werk. Na enkele uren nadenken, nam ik mijn laatste besluit. Ik stormde op mijn bewaker af en sleurde hem mee het dak af. Ik stortte de dieperik in, brak mijn nek en triomfeerde zo in de dood over de Nazi-beulen. Zo kwam ik, Holocaustjunge Quex, aan mijn einde. Een nutteloos brandoffer.

Fragmenten hiervan verschenen ook in de periodiek Olvactueel.

Meer over het concentratiekamp op www.breendonk.be.

4 Reacties:

At 10:56 Anoniem said...

Oude koeien uit de gracht halen, kan handig zijn voor de Claude Marinowers en de Blokwatchers onder ons, maar voor de moderne jonge garde is de ganse Holocaust, hoewel verschrikkelijk, en de daarmee gerechtvaardigde Israelpolitiek, iets ver van ons bed. De democratie is stabiel. De oorlogsdreiging is verdwenen. De economie is structureel goed aan het draaien. Er is dus nauwelijks nog een kans dat zoiets in het Westen terugkomt. Zonde van de tijd dus die men er in steekt om de gevaren ervan te onderwijzen.

Daarbij is wat Israel vandaag in het Midden-Oosten doet, nagenoeg even erg en genocidair als wat de nazi's op de joden gedaan hebben. Enkel wonen er minder Palestijnen in Israel dan joden in nazi-Duitsland of het was ook numeriek hetzelfde geweest.

 
At 15:11 Anoniem said...

@Vincent: Je tweede tekst is ronduit walgelijk, maar daardoor wel zéér verhelderend. Er bestaan eigenlijk geen woorden voor om de Holocaust te omschrijven, zo mensonterend, zo monsterlijk.

@Anoniem: Je aanvallen op Israël raken kant noch wal. Israël is de enige democratie in het Midden-Oosten en verdient onze onvoorwaardelijke steun, of ze nu terroristen te zwaar aanpakken of niet, doet er eigenlijk niet toe. Of vind jij misschien ook dat een volk geen recht heeft op een eigen land, en een land recht op zelfverdediging?

 
At 19:53 Anoniem said...

Ik vind dat de verontschuldiging en de schaamte die de wereld nog altijd met zich meedraagt na 1945 tegenover de Joden nu wel zijn eindpunt mag bereiken.er zijn niet alleen Joden vervolgd ook zigeuners,geestelijk zieke mensen omdat ZE de staat te veel. Kosten die .joden hebben door de geschiedenis altijd al hun verhaal het best naar voor kunnen brengen

 
At 20:00 Anoniem said...

En terroristen,de term wordt bepaald door instanties naar eigen goeddunken.pleeg je een politieke moord die in t plaatje past ben je een held....doe je dit om land ,vrouw en eer ben je terrorist......ik denk dat velen onder ons die zo comfortabel in onze luie stoel onze gal uitspugen over iedereen niet weten wat het is of wat de mensen uiteindelijk tot "terrorisme"beweegt.

 

Een reactie posten