Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Wie kent deze woorden uit het legendarische gedicht “Het Huwelijk” van Willem Elsschot niet? Hier vatte Elsschot het al meesterlijk samen. Onze idealen, dromen en denkwijzen wijken fundamenteel af van ons handelen, dat eerder een matig afkooksel lijkt van een rotsvaste en kristalheldere overtuigingskracht. Hij had het wellicht niet beter kunnen verwoorden, ideologieën blijken ondanks hun immer benepen en strak getailleerde, tot soms zelfs kinderlijk doorzichtige, visie op de werkelijkheid in de praktijk onbruikbaar. En dat is te wijten aan de onzekerheid die inherent verbonden is met elk ideologisch gedachtegoed.
Aan die op het eerste zicht misschien tegenstrijdige onzekerheid liggen twee redenen ten gronde. Enerszijds zal de ideologie ondanks zijn kordate standvastigheid moeten erkennen dat er toch altijd zwarte gaten, noem het onwerkbaarheden, verbonden zijn aan die eeuwige vastbeslotenheid. En juist door deze hiaten verliest de ideologie zijn absolute wezen, het blijft louter een verzameling van ijle, zeg maar subjectieve ideeën, onmogelijk verzoenbaar met een pragmatische kijk op de werkelijkheid. Anderszijds staat er niet zelden haaks tegenover elke ideologie een andere ideologie die met diezelfde standvastigheid exact het omgekeerde claimt. Het pluralisme der opvattingen maakt dat de ideologie niet meer dan een visie blijft, een harmonieus samengaan van gedachten. Maar geen enkele ideologie lijkt de waarheid in pacht te hebben, hoezeer voorvechters, profeten en begeesterden dat ook op doortaste wijze zullen beweren. De ideologie is een illusie, niet meer dan een fictief denkkader waarin het menselijk individu tracht de ongrijpbare en complexe werkelijkheid te projecteren, zoekend naar simplismen.
Misschien zijn dit wel de redenen dat ons huidig politiek systeem vandaag steeds meer de ideologie de rug lijkt toe te keren. De trots en de politieke gedrevenheid van weleer lijken vandaag meer dan ooit beteugeld. De politiek draait vandaag helemaal niet meer rond elan of bezieling. Het zou van een ongehoorde naïviteit getuigen om dat nog te geloven. Politiek is vandaag niet meer dan gewiekste marketing. Hoe positioneren we “ons product” het best op de electorale markt om het aantal stemmen bij nakende verkiezingen te maximaliseren? Dat is het uitgangspunt waaruit politici vandaag denken en handelen. Een politicus, laat staan partij, zonder electoraal adviseur - dikwijls een marketeer - is vandaag ondenkbaar geworden. Deze evolutie van een ideologisch kader naar een goedkoop consumptiegedrag is een spijtige zaak.
Veel politici lijken er vandaag maar onbezonnen op los te palaveren en wensen in elk debat hun vinger in de pap te hebben. Kennis van zake en een minimum aan bedachtzaamheid zijn daarbij volstrekt overbodig. Men tracht zo weinig mogelijk in concreto uiteen te zetten en dat met zoveel mogelijk woorden op een alsmaar kortere tijd. Op die manier zoveel mogelijk toehoorders een “eureka moment” bezorgen en zo een extra stem ronselen kan alleen maar het uitgangspunt zijn. De rechtlijnigheid van het ideologisch nichedenken is ronduit impopulair geworden. Moesten bijvoorbeeld liberalen nog onvoorwaardelijk door het vuur gaan voor humanistische verlichtingsidealen en socialisten nog zonder scrupules geloven in een strak geregeerde verzorgingsstaat, dan zouden rechts en links nog betekenisvol zijn. Maar dat alles is louter nostalgie. Vandaag is alles eenheidsworst, elke partij is een centrumpartij. De politiek lijkt niet meer met niches te werken. Het buikgevoel is verdwenen. Elke zet - als ware het een schaakspel - is bij voorbaat berekend. De vorm domineert de inhoud die steeds meer inhoudsloos dreigt te worden.
En zo kan menig politicus vandaag beticht worden van opportunisme en zelfs populisme. En dat is een spijtige ontwikkeling, want op die manier wordt niet alleen de geloofwaardigheid van het politieke orgaan ondermijnd, maar verliest de politiek ook zijn richtende functie in de maatschappij. Als men vandaag opmerkt in media en politieke kringen dat steeds meer mensen de politiek de rug lijken toe te keren, dan moet de oorzaak wellicht hier gezocht worden.
Dit opiniestuk van Rolph Zaman verscheen ook in het LVSV-magazine Blauwdruk en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten van deze liberale auteur op www.lvsvleuven.be.
Aan die op het eerste zicht misschien tegenstrijdige onzekerheid liggen twee redenen ten gronde. Enerszijds zal de ideologie ondanks zijn kordate standvastigheid moeten erkennen dat er toch altijd zwarte gaten, noem het onwerkbaarheden, verbonden zijn aan die eeuwige vastbeslotenheid. En juist door deze hiaten verliest de ideologie zijn absolute wezen, het blijft louter een verzameling van ijle, zeg maar subjectieve ideeën, onmogelijk verzoenbaar met een pragmatische kijk op de werkelijkheid. Anderszijds staat er niet zelden haaks tegenover elke ideologie een andere ideologie die met diezelfde standvastigheid exact het omgekeerde claimt. Het pluralisme der opvattingen maakt dat de ideologie niet meer dan een visie blijft, een harmonieus samengaan van gedachten. Maar geen enkele ideologie lijkt de waarheid in pacht te hebben, hoezeer voorvechters, profeten en begeesterden dat ook op doortaste wijze zullen beweren. De ideologie is een illusie, niet meer dan een fictief denkkader waarin het menselijk individu tracht de ongrijpbare en complexe werkelijkheid te projecteren, zoekend naar simplismen.
Misschien zijn dit wel de redenen dat ons huidig politiek systeem vandaag steeds meer de ideologie de rug lijkt toe te keren. De trots en de politieke gedrevenheid van weleer lijken vandaag meer dan ooit beteugeld. De politiek draait vandaag helemaal niet meer rond elan of bezieling. Het zou van een ongehoorde naïviteit getuigen om dat nog te geloven. Politiek is vandaag niet meer dan gewiekste marketing. Hoe positioneren we “ons product” het best op de electorale markt om het aantal stemmen bij nakende verkiezingen te maximaliseren? Dat is het uitgangspunt waaruit politici vandaag denken en handelen. Een politicus, laat staan partij, zonder electoraal adviseur - dikwijls een marketeer - is vandaag ondenkbaar geworden. Deze evolutie van een ideologisch kader naar een goedkoop consumptiegedrag is een spijtige zaak.
Veel politici lijken er vandaag maar onbezonnen op los te palaveren en wensen in elk debat hun vinger in de pap te hebben. Kennis van zake en een minimum aan bedachtzaamheid zijn daarbij volstrekt overbodig. Men tracht zo weinig mogelijk in concreto uiteen te zetten en dat met zoveel mogelijk woorden op een alsmaar kortere tijd. Op die manier zoveel mogelijk toehoorders een “eureka moment” bezorgen en zo een extra stem ronselen kan alleen maar het uitgangspunt zijn. De rechtlijnigheid van het ideologisch nichedenken is ronduit impopulair geworden. Moesten bijvoorbeeld liberalen nog onvoorwaardelijk door het vuur gaan voor humanistische verlichtingsidealen en socialisten nog zonder scrupules geloven in een strak geregeerde verzorgingsstaat, dan zouden rechts en links nog betekenisvol zijn. Maar dat alles is louter nostalgie. Vandaag is alles eenheidsworst, elke partij is een centrumpartij. De politiek lijkt niet meer met niches te werken. Het buikgevoel is verdwenen. Elke zet - als ware het een schaakspel - is bij voorbaat berekend. De vorm domineert de inhoud die steeds meer inhoudsloos dreigt te worden.
En zo kan menig politicus vandaag beticht worden van opportunisme en zelfs populisme. En dat is een spijtige ontwikkeling, want op die manier wordt niet alleen de geloofwaardigheid van het politieke orgaan ondermijnd, maar verliest de politiek ook zijn richtende functie in de maatschappij. Als men vandaag opmerkt in media en politieke kringen dat steeds meer mensen de politiek de rug lijken toe te keren, dan moet de oorzaak wellicht hier gezocht worden.
Dit opiniestuk van Rolph Zaman verscheen ook in het LVSV-magazine Blauwdruk en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten van deze liberale auteur op www.lvsvleuven.be.
Liberalen hebben veelal de neiging om alles wat betrekking heeft met de staat wantrouwig te beschouwen. En dit niet zonder reden aangezien de staat nooit echt blijk geeft gegeven een door individuele voorwaarden gestuurd orgaan te zijn. Echter, binnen de discussies die onder deze noemer vallen komen veelal dezelfde thema’s terug. Om maar enkele te benoemen: de hoge uitgaven, de inefficiëntie en de vervreemdende kenmerken van de staat. Er is echter noodzaak om het debat hieromtrent open te trekken zodat door ons liberalen een consistent meer omvattend verhaal kan worden voorgelegd dat hiertoe dan ook meer erkenning uitlokt. Als liberaal wil ik met dit artikel het debat dan ook uitbreiden en in mijn rol van architect het thema ‘overheidsarchitectuur’ wat meer uitdiepen. De problematiek met betrekking tot de architectuur van de staat wordt immers door velen weinig tot niet opgemerkt. Daarom ook deze tekst die aanvat met het opmerkelijke verhaal rond het justitiepaleis in Brussel en concludeert met een kritische beschouwing van de hedendaagse overheidsarchitectuur.
Iedere pendelaar of toerist die Brussel als bestemming heeft, zal wel al eens een glimp hebben opgevangen van het justitiepaleis van Brussel. Het monumentale bouwwerk is dan ook niet gebouwd om zich bescheiden op de achtergrond af te tekenen. Met zijn oppervlakte van 26.000 m² en zijn koepel die 142 m boven de begane grond uitsteekt is het justitiepaleis een imposant gebouw. Haar ontstaansgeschiedenis is echter minder indrukwekkend. In 1860 werd in het toenmalige Brussel de opdracht geformuleerd voor een nieuwe locatie voor justitie. België dat toen goed bij kas was door de positieve resultaten van de industriële revolutie wou geen doordeweeks gebouw neerplanten. Er werdt 12 miljoen BEF uitgetrokken voor het project en Joseph Poelaert werd aangesteld als architect. Poelaert was, samen met de toenmalige bestuurders, niet verschrokken van enkele hevige ingrepen om de bouw van het nieuwe paleis mogelijk te maken. Grote onteigeningen van de Marollen met sociale drama’s tot gevolg werden beschouwd als staatsbelang, de menigte werd de mond gesnoerd. Die hectare meer grond was immers noodzakelijk om het grootste overheidsgebouw ter wereld te bouwen en zo de eer en glorie van België en zijn bestuurders een plaatsje te geven op de wereldkaart. Het totale kostenplaatje bleef dan ook niet beperkt tot de vooropgestelde 12 miljoen; bij de oplevering in 1883 werdt namelijk 45 miljoen BEF uitgetrokken.
Het gebouw was uitgegroeid tot een overgedimensioneerd en bombastisch gegeven, gouden koepel incluis. Het huis van rechtvaardigheid was een elitair bastion geworden. Victor Horta, vooraanstaand Belgisch architect was er niet over te spreken; ‘Cyclopische architectuur ontsproten aan de verbeelding van een dwerg, zonder kennis van de menselijke schaal’ Wat de toenmalige overheid bezielde om dit gebouw met zijn monstrueuze afmetingen op te trekken, terwijl meer dan de helft van België in grote armoede leefde, is onbegrijpelijk. Toch kadert dit alles niettemin binnen een strategie die toentertijd zeer vaak werd toegepast. Een strategie waarin de staat zich representeerde door middel van imposante bouwwerken en op die manier door middel van architectuur haar beleid probeerde te legitimeren. Dat de arme belastingsbetaler hiervoor moet opdraaien was onbelangrijk.Vandaag lijkt iedereen het erover eens te zijn dat de overheid en het gerechtelijke apparaat zichzelf moeten legitimeren door middel van goed beleid en niet door representatieve architectuur. Staat en rechtspraak worden immers steeds meer administratieve gegevens en het is dan ook ontegensprekelijk dat hiervoor functionele, aangename en kostefficiënte gebouwen noodzakelijk zijn. Het justitiepaleis van Brussel leert ons dat de overheid in die tijd zich niet beperkte tot puur administratieve taken maar het ook als een taak zag zijn eigen macht en ideologie te legitimeren. Daartoe werden alle middelen aangewend, architectuur in het bijzonder. Wat we echter niet mogen denken is dat deze strategieën tot het verleden behoren. Hedendaagse discussies met betrekking tot overheidsarchitectuur leren ons net het omgekeerde.
Neem nu het nieuwe justitiepaleis in Antwerpen dat misschien wel het meest frappante voorbeeld is. Een eerste schatting van het kostenplaatje voor dit gebouw werd geraamd op 100 miljoen euro. Een niet te onderschatten prijs, waarop toenmalig minister van openbare werken Rik Daems repliceert dat een mooie vrouw nu eenmaal veel geld kost. De ‘mooie vrouw’ werd, door de graaikunsten van toparchitect Richard Rogers en zijn onmogelijke ontwerpbeslissingen maar evenzeer door ongekend slecht bestuur, een monster van 457 miljoen euro (te vergelijken met het Vlaamse budget voor cultuur). Grootheidswaanzin is hier misschien wel het gepaste antwoord. Niet zozeer door de kostprijs, maar evenzeer door het, door de overheid, geprefereerde ontwerp. In een tijd van twijfel met betrekking tot justitie (de witte mars en de zaak Onkelinx) werd niet gekozen voor een bescheiden ontwerp, maar voor een gebouw dat zich manifesteert als een ivoren toren. Met zijn extravagante vormgeving en monumentale karakter lijkt het net als het justitiepaleis van Brussel de onmiddellijke omgeving te willen denigreren en de bezoekers belachelijk te maken. Waar het gerecht eerder zou moeten overgaan tot zelfbevraging, doet het niet meer of minder dan het toepassen van strategieën van zelflegitimatie en representatie.
Uit dit alles blijkt dat de staat over de voorbije 150 jaar niets heeft bijgeleerd. Haar architectuur bezit nog altijd verschillende representatieve betekenislagen die veel belastingsgeld kosten. Het gerechtsgebouw van Antwerpen en Gent (265 miljoen euro) kosten ieder Belgisch gezin omgerekend 200 euro. Wie zei hier iets over koopkracht? Frappanter wordt het wanneer we moeten opmerken dat functionaliteit, een gegeven eigen aan het administratieve karakter van het hedendaagse bestuur, wordt gedegradeerd tot een secundair item. Het plaatsgebrek voor de fundamentele functies van het gerecht en de onmogelijkheid tot onderhoud in deze justitiepaleizen duiden deze vaststelling.
De genoemde projecten zijn hierin niet de enige voorbeelden. Ook op meer lokaal niveau, bij de gemeenten, vinden we deze representatieve strategieën terug. Het wordt nu immers een trend dat iedere gemeente grote budgetten besteed aan publieke gebouwen. Veelal zijn deze gebouwen niet meer dan prestigeprojecten die het beleid van de meerderheid moeten legitimeren. Het zijn meestal cultuurcentra die op de politieke opening veel volk trekken, maar verder weinig worden gebruikt. De hoge kostprijs ligt meestal ver boven de noodzakelijkheid van het desbetreffende gebouw. Een eigen cultuurprogramma met grote smakken overheidsgeld wordt dan meestal een laatste reddingsoperatie om het gebouw toch maar zijn vooropgestelde glorie te geven. Zo wordt de portefeuille van de belastingsbetaler tweemaal aangesproken en krijgen we onmogelijke toestanden zoals in het Gentse nieuwpoorttheater waar tickets van 5 euro enkel mogelijk zijn door een subsidie van meer dan 100 euro per ticket. Of zoals in het 5 miljoen euro dure Beernemse cultuurcentrum waar de 250 zitplaatsen tellende theaterzaal nauwelijks activiteiten van meer dan 20 personen herbergt.
Overheid en lokale besturen gaan soms zo ver in deze representatieve strategie dat ze hun gebouwen optrekken, zelfs voor ze de functies kennen die erin moeten komen of toch zeker niet met die functies in het achterhoofd. Het museum aan de stroom in Antwerpen (voorlopig 30 miljoen euro) moet een museum worden van de Antwerpse geschiedenis. Nu het gebouw in opbouw is lijkt het er alvast op dat het binnen het Antwerpse landschap een prominente positie zal innemen wat één van de doelstellingen was van het bestuur. Het probleem is echter dat er niet voldoende collectie voor handen is om het hele museum te vullen. Daarom werd onlangs besloten om een pre-Columbiaanse collectie op te kopen. Waar die past binnen de Antwerpse geschiedenis blijft een raadsel. Maar dit is natuurlijk allesbehalve belangrijk, de goede naam van Antwerpen en vooral van zijn arrogant zelfingenomen stadsbestuur is primair.
Iedere gemeente en iedere overheid wil zijn eigen Guggenheim ter eer en glorie maar evenzeer tot zelflegitimatie en representatie van zichzelf ; dat de belastingsbetaler voor deze verderfelijke politieke competitie moet opdraaien lijkt voor bestuurders van weinig belang. In deze tijd en van financieel verval valt het geld niet uit de bomen, in tegenstelling tot wat sommige politici willen doen geloven. Niet enkel moet een begroting in evenwicht worden gepresenteerd, ook moeten belastingsverlagingen de markt nieuwe adem geven. Het snoeien in de kosten en onderhoud van overheidsarchitectuur kan hier een belangrijke strategie zijn. Het aantal op te trekken gebouwen afbouwen en afstappen van representatieve en dure architectuur op alle bestuurlijke niveaus is dan ook de boodschap. Verder mag men architectuur niet toepassen als drager van ideologische en politieke betekenis maar moet men vooral de functionaliteit laten primeren. De overheid kan niet meer zijn dan een administratief gegeven en mag zich niet mengen in eender welk ideologisch debat. In dit kleine mensenland dus geen monumentale ivoren torens voor de goden, maar wel publieke architectuur opgebouwd vanuit menselijke voorwaarden.
Dit artikel van Jürgen Vandewalle verscheen ook in Blauwdruk, bij het LVSV Leuven en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten van hem op www.jurgenvandewalle.blogspot.com.
Iedere pendelaar of toerist die Brussel als bestemming heeft, zal wel al eens een glimp hebben opgevangen van het justitiepaleis van Brussel. Het monumentale bouwwerk is dan ook niet gebouwd om zich bescheiden op de achtergrond af te tekenen. Met zijn oppervlakte van 26.000 m² en zijn koepel die 142 m boven de begane grond uitsteekt is het justitiepaleis een imposant gebouw. Haar ontstaansgeschiedenis is echter minder indrukwekkend. In 1860 werd in het toenmalige Brussel de opdracht geformuleerd voor een nieuwe locatie voor justitie. België dat toen goed bij kas was door de positieve resultaten van de industriële revolutie wou geen doordeweeks gebouw neerplanten. Er werdt 12 miljoen BEF uitgetrokken voor het project en Joseph Poelaert werd aangesteld als architect. Poelaert was, samen met de toenmalige bestuurders, niet verschrokken van enkele hevige ingrepen om de bouw van het nieuwe paleis mogelijk te maken. Grote onteigeningen van de Marollen met sociale drama’s tot gevolg werden beschouwd als staatsbelang, de menigte werd de mond gesnoerd. Die hectare meer grond was immers noodzakelijk om het grootste overheidsgebouw ter wereld te bouwen en zo de eer en glorie van België en zijn bestuurders een plaatsje te geven op de wereldkaart. Het totale kostenplaatje bleef dan ook niet beperkt tot de vooropgestelde 12 miljoen; bij de oplevering in 1883 werdt namelijk 45 miljoen BEF uitgetrokken.
Het gebouw was uitgegroeid tot een overgedimensioneerd en bombastisch gegeven, gouden koepel incluis. Het huis van rechtvaardigheid was een elitair bastion geworden. Victor Horta, vooraanstaand Belgisch architect was er niet over te spreken; ‘Cyclopische architectuur ontsproten aan de verbeelding van een dwerg, zonder kennis van de menselijke schaal’ Wat de toenmalige overheid bezielde om dit gebouw met zijn monstrueuze afmetingen op te trekken, terwijl meer dan de helft van België in grote armoede leefde, is onbegrijpelijk. Toch kadert dit alles niettemin binnen een strategie die toentertijd zeer vaak werd toegepast. Een strategie waarin de staat zich representeerde door middel van imposante bouwwerken en op die manier door middel van architectuur haar beleid probeerde te legitimeren. Dat de arme belastingsbetaler hiervoor moet opdraaien was onbelangrijk.Vandaag lijkt iedereen het erover eens te zijn dat de overheid en het gerechtelijke apparaat zichzelf moeten legitimeren door middel van goed beleid en niet door representatieve architectuur. Staat en rechtspraak worden immers steeds meer administratieve gegevens en het is dan ook ontegensprekelijk dat hiervoor functionele, aangename en kostefficiënte gebouwen noodzakelijk zijn. Het justitiepaleis van Brussel leert ons dat de overheid in die tijd zich niet beperkte tot puur administratieve taken maar het ook als een taak zag zijn eigen macht en ideologie te legitimeren. Daartoe werden alle middelen aangewend, architectuur in het bijzonder. Wat we echter niet mogen denken is dat deze strategieën tot het verleden behoren. Hedendaagse discussies met betrekking tot overheidsarchitectuur leren ons net het omgekeerde.
Neem nu het nieuwe justitiepaleis in Antwerpen dat misschien wel het meest frappante voorbeeld is. Een eerste schatting van het kostenplaatje voor dit gebouw werd geraamd op 100 miljoen euro. Een niet te onderschatten prijs, waarop toenmalig minister van openbare werken Rik Daems repliceert dat een mooie vrouw nu eenmaal veel geld kost. De ‘mooie vrouw’ werd, door de graaikunsten van toparchitect Richard Rogers en zijn onmogelijke ontwerpbeslissingen maar evenzeer door ongekend slecht bestuur, een monster van 457 miljoen euro (te vergelijken met het Vlaamse budget voor cultuur). Grootheidswaanzin is hier misschien wel het gepaste antwoord. Niet zozeer door de kostprijs, maar evenzeer door het, door de overheid, geprefereerde ontwerp. In een tijd van twijfel met betrekking tot justitie (de witte mars en de zaak Onkelinx) werd niet gekozen voor een bescheiden ontwerp, maar voor een gebouw dat zich manifesteert als een ivoren toren. Met zijn extravagante vormgeving en monumentale karakter lijkt het net als het justitiepaleis van Brussel de onmiddellijke omgeving te willen denigreren en de bezoekers belachelijk te maken. Waar het gerecht eerder zou moeten overgaan tot zelfbevraging, doet het niet meer of minder dan het toepassen van strategieën van zelflegitimatie en representatie.
Uit dit alles blijkt dat de staat over de voorbije 150 jaar niets heeft bijgeleerd. Haar architectuur bezit nog altijd verschillende representatieve betekenislagen die veel belastingsgeld kosten. Het gerechtsgebouw van Antwerpen en Gent (265 miljoen euro) kosten ieder Belgisch gezin omgerekend 200 euro. Wie zei hier iets over koopkracht? Frappanter wordt het wanneer we moeten opmerken dat functionaliteit, een gegeven eigen aan het administratieve karakter van het hedendaagse bestuur, wordt gedegradeerd tot een secundair item. Het plaatsgebrek voor de fundamentele functies van het gerecht en de onmogelijkheid tot onderhoud in deze justitiepaleizen duiden deze vaststelling.
De genoemde projecten zijn hierin niet de enige voorbeelden. Ook op meer lokaal niveau, bij de gemeenten, vinden we deze representatieve strategieën terug. Het wordt nu immers een trend dat iedere gemeente grote budgetten besteed aan publieke gebouwen. Veelal zijn deze gebouwen niet meer dan prestigeprojecten die het beleid van de meerderheid moeten legitimeren. Het zijn meestal cultuurcentra die op de politieke opening veel volk trekken, maar verder weinig worden gebruikt. De hoge kostprijs ligt meestal ver boven de noodzakelijkheid van het desbetreffende gebouw. Een eigen cultuurprogramma met grote smakken overheidsgeld wordt dan meestal een laatste reddingsoperatie om het gebouw toch maar zijn vooropgestelde glorie te geven. Zo wordt de portefeuille van de belastingsbetaler tweemaal aangesproken en krijgen we onmogelijke toestanden zoals in het Gentse nieuwpoorttheater waar tickets van 5 euro enkel mogelijk zijn door een subsidie van meer dan 100 euro per ticket. Of zoals in het 5 miljoen euro dure Beernemse cultuurcentrum waar de 250 zitplaatsen tellende theaterzaal nauwelijks activiteiten van meer dan 20 personen herbergt.
Overheid en lokale besturen gaan soms zo ver in deze representatieve strategie dat ze hun gebouwen optrekken, zelfs voor ze de functies kennen die erin moeten komen of toch zeker niet met die functies in het achterhoofd. Het museum aan de stroom in Antwerpen (voorlopig 30 miljoen euro) moet een museum worden van de Antwerpse geschiedenis. Nu het gebouw in opbouw is lijkt het er alvast op dat het binnen het Antwerpse landschap een prominente positie zal innemen wat één van de doelstellingen was van het bestuur. Het probleem is echter dat er niet voldoende collectie voor handen is om het hele museum te vullen. Daarom werd onlangs besloten om een pre-Columbiaanse collectie op te kopen. Waar die past binnen de Antwerpse geschiedenis blijft een raadsel. Maar dit is natuurlijk allesbehalve belangrijk, de goede naam van Antwerpen en vooral van zijn arrogant zelfingenomen stadsbestuur is primair.
Iedere gemeente en iedere overheid wil zijn eigen Guggenheim ter eer en glorie maar evenzeer tot zelflegitimatie en representatie van zichzelf ; dat de belastingsbetaler voor deze verderfelijke politieke competitie moet opdraaien lijkt voor bestuurders van weinig belang. In deze tijd en van financieel verval valt het geld niet uit de bomen, in tegenstelling tot wat sommige politici willen doen geloven. Niet enkel moet een begroting in evenwicht worden gepresenteerd, ook moeten belastingsverlagingen de markt nieuwe adem geven. Het snoeien in de kosten en onderhoud van overheidsarchitectuur kan hier een belangrijke strategie zijn. Het aantal op te trekken gebouwen afbouwen en afstappen van representatieve en dure architectuur op alle bestuurlijke niveaus is dan ook de boodschap. Verder mag men architectuur niet toepassen als drager van ideologische en politieke betekenis maar moet men vooral de functionaliteit laten primeren. De overheid kan niet meer zijn dan een administratief gegeven en mag zich niet mengen in eender welk ideologisch debat. In dit kleine mensenland dus geen monumentale ivoren torens voor de goden, maar wel publieke architectuur opgebouwd vanuit menselijke voorwaarden.
Dit artikel van Jürgen Vandewalle verscheen ook in Blauwdruk, bij het LVSV Leuven en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten van hem op www.jurgenvandewalle.blogspot.com.
Maakt de jongste crisis duidelijk dat het kapitalisme, de vrije markt en het ideologische liberalisme falen? Uiteraard niet, integendeel zelfs. Nochtans is dat wat vele sociaal-democraten ons proberen wijs te maken. Dit weekend in De Morgen schrijven Yves Desmet en Caroline Gennez dat het liberalisme een nederlaag heeft geleden. Zonder veel argumenten. Elio Di Rupo schrijft op zijn website over wat hij als liberalisme beschouwt: “Basta! We willen het niet meer”. Maar hoe jammer ook voor deze oud-strijders van de linkse zaak, zij hebben de ideologische oorlog verloren met de val van de muur, en zullen nu geen overwinning boeken. Als het anti-individualisme terugkomt, zal het in een andere, veel gevaarlijker vorm zijn: die van het groene fundamentalisme. Dat van de radicale Islam, én de menshatende eco-fundamentalisten.
Wat is de ultieme oorzaak van deze grote financiële crisis, die de wereldeconomie treft? Om dat te begrijpen moet men inzien waarop de wereldeconomie is gebaseerd en dat is maar op één ding: op de Amerikaanse Dollar. De rots van vertrouwen die de munt is als bekroning van de Westerse beschaving. De Westerse beschaving die zijn centrum had in ons land, meerbepaald in Brugge, het financiële centrum waar de familie van den Beurze haar naam heeft geleend aan het beursinstituut, dat natuurlijk een veel ouder bestaan heeft. Over Antwerpen, Holland en Londen, heeft een rebelse protestants-liberaal-verlichte cultuur haar bekroning gekend in de stichting van de nieuwe wereld, waar niets minder dan de absolute individuele vrijheid als voldoende werd geacht voor het mensdom en waar zonder twijfel de hoogste vorm van beschaving is bereikt, tot nijd en spijt van de minder ontwikkelde culturen buiten de nieuwe wereld, met hun repressie, jaloezie en geslotenheid die zich op gezette tijdstippen uiten in de plaatselijk oprispende zuurideologieën. De Daalder werd door de eeuwen heen de zekere rots van de zwakken, armen en ondernemenden.
Helaas waren de inherente neigingen van de oude wereld niet helemaal verdwenen in de nieuwe wereld, en werd de val van de Hollandse Republiek nog eens overgedaan in de VS. Een staand leger, een centrale bank, en eindeloze oorlogen lieten de Dollar een turbulente geschiedenis ondergaan, waardoor de munt er meer en meer verzwakt is uitgekomen. De ondergang van de Dollar is het ware drama van de huidige crisis. Een kritisch punt was zonder enige twijfel het definitief opgeven van de goudstandaard in 1971. Onder het systeem van de goudstandaard is een bankbiljet een eigendomspapier dat men kan omruilen voor echte waarde, namelijk goud. Goud werd in de loop der geschiedenis steeds het minst imperfect geacht om “echte waarde” te vertegenwoordigen. Als Piet zijn goud aan de bank geeft en als bewijs daarvan een bankbiljet krijgt, zal hij het wellicht niet leuk vinden dat Pol, een goede vriend van de bankier, opeens ook zo’n bankbiljet krijgt, zonder goud binnen te brengen dan wel. Als gevolg vermindert het bankbiljet van Piet in waarde, maar heeft Pol gratis en voor niets waarde verkregen (gestolen) van Piet. Al te vaak is Pol natuurlijk de overheid, die op slinkse manier zo toch Piet nog wat geld aftroggelt, dat via belastingen nog niet is verkregen.
Door de massale militaire overheidsuitgaven in Wereldoorlog I kwam de goudstandaard zwaar onder druk, waardoor die werd opgegeven. Pol hield de schijn niet langer op. In een korte periode in het Interbellum en tijdens het Bretton-Woods systeem na Wereldoorlog II werd een afgezwakte vorm van goudstandaard geduld. In 1971, onder meer als gevolg van de hoge Amerikaanse overheidsuitgaven, liet men het systeem definitief varen. In plaats is een systeem gekomen dat werkt op basis van vertrouwen. Men heeft het recht niet om zijn geld om te gaan ruilen, maar de overheid (Pol) doet een plechtige belofte dat zij zo weinig mogelijk biljetten zal laten bijdrukken om de waarde constant te houden.
Zo’n systeem kan werken, als de overheid zich inderdaad aan die belofte houdt. De Amerikaanse overheid, gecontroleerd door een strikte protestants-liberale cultuur, heeft zonder twijfel van alle overheden die de grote economieën controleren het minst die belofte overtreden, zoals ook blijkt uit het aantal aangehouden buitenlandse reserves. In 2007 was de Dollar nog steeds goed voor 63.9% van alle reserves, terwijl dat voor de Euro, de opvolger van de D-Mark, nog steeds maar 26.5% is, hoewel in stijgende lijn. Geen twijfel dus mogelijk: de wereldeconomie draait nog steeds op de Dollar. Een alternatief is er nog lang niet. De Dollar is echter sterk aan het degenereren. De Amerikaanse overheid is de val van de Hollandse republiek aan het overdoen in het groot. “A republic, if you can keep it”, zoals de "Founding Father" Benjamin Franklin antwoordde op de vraag of er nu in 1787 een Republiek of een Monarchie was gesticht.
Dat Duitsland zijn D-Mark heeft opgegeven voor een ECB naar Duits model zorgt er gelukkig voor dat de smeekbedes en afdreigingen van politici als Sarkozy en Reynders om de interest te verlagen vooralsnog niet zijn doorgedrukt. De Fed is echter zeker sinds het aantreden van Clinton een politiek instrument. Bush senior moest immers besparen en de schulden van Reagan afbetalen. De economie kende een inzinking, en Bill Clinton (president van 1993 tot 2001) werd met zijn slogan “it’s the economy, stupid”, verkozen door de Amerikanen, die de overwinning van Bush in Irak niet beloonden, maar de economie lieten primeren. De crisis onder Bush was vooral te wijten aan de opstelling van de liberaal Alan Greenspan, gouverneur van de Amerikaanse federal reserve, die terecht weigerde, vanwege de hoge kost in de toekomst, om de rente artificieel laag te laten zakken om zo de economie een duw in de rug te geven, De schulden waren gemaakt, door Reagan, en een sanering was dus nodig.
Greenspan veranderde zijn opstelling onder Clinton. Onder zware druk sloot hij met Clinton een “pact”, dat erin bestond dat Greenspan de rente artificieel laag zou houden, met als tegenprestatie vanwege Clinton dat hij een strikt begrotingsbeleid zou voeren en geen schulden zou maken. Clinton hield zich aan de afspraak, en de economie kon blijven groeien, voortgaand op Reagans hervormingen. Een poging van Clinton om de welvaartstaat weer in te stellen werd in 1994, in een vrij liberale tijdsgeest, door de kiezer afgestraft, wat Clinton noopte tot de uitspraak dat "het tijdperk van big government over was". De lage rente leidde in 2000 tot het einde van de grote groei, en een aandelencrash in maart 2000 van de IT-zeepbel. Onder George W. Bush kende de Amerikaanse economie harde tijden. De belofte van Clinton voor een gezonde begroting is door Bush niet verschuldigd, en Greenspan verwerd tot een lakei om de rente laag te houden. Zware schulden voor militaire uitgaven zorgden er zo voor dat de huidige Amerikaanse economische groei vals was want zij leggen een hypotheek op de Amerikaanse toekomst. Natuurlijk was de echte oorzaak van Greenspans beleid natuurlijk geen echt akkoord, maar eerder het politieke klimaat dat Clinton tot besparingen dwong en Bush na 9-11 krediet gaf om massaal geld uit te geven, maar het maakt toch duidelijk dat Greenspan - een libertariër die de FED ooit wou afschaffen - gewoon een marionet van de politiek was.
Na het barsten van de internetzeepbel in 2000 en de kredietzeepbel sinds 2007 staan de VS dus een periode van saneringen en besparingen te wachten, temeer daar het protectionisme van Bush maakt dat pijnlijke herstructureringen uitgesteld zijn en er dus nog aankomen. Bovendien zijn in de nasleep van 11 september wetten gemaakt die de burgerlijke vrijheden aantasten, wat een stap is in de richting van de aantasting van economische vrijheden, om nog maar te zwijgen van de nog altijd zwaar doorwegende Sarbanes-Oxley Act. Een blik op de financiële regelgeving zal de linkse oudstrijders snel leren dat de financiële sector wereldwijd hopeloos is gereguleerd, in die mate dat het bijvoorbeeld niet mogelijk is om een eigen bank te starten in ons land en de grootbanken in feite franchisehouders zijn die via een kartel proberen zoveel mogelijk geld te verdienen en zo weinig stimulansen krijgen om goed te werken. Dat een bank qua werking niet zoveel van de overheid verschilt zal elke bankbediende dan ook bevestigen. En elke klant trouwens ook....
Voor de huidige financiële crisis kan het niet genoeg worden benadrukt dat de overheid de schuldige is, in de eerste plaats de Amerikaanse overheid, die de Dollar kapot maakt door de invloed die ze heeft om de Centrale Bank de rente artificieel te laten zakken. Daarnaast waren er ook andere regelgevende oorzaken, zoals de “Community Reinvestment Act”. Ook een oorzaak is het feit dat enkel reguliere, gekende producten werden gereguleerd, waardoor investeringen meer en meer naar gesofisticeerde maar risicovolle financiële producten zijn gevloeid, zoals bijvoorbeeld de minder gereguleerde hedge funds. Vandaag is er een groot verschil met de vele andere crisissen die we hebben gekend sinds het definitieve einde van de goudstandaard in 1971. Het gaat niet over een een regio (Azië in 1997) een economische sector (IT in 2000) of een onverwachte gebeurtenis (11 September 2001). Ditmaal gaat het over een structureel falen van een wereldwijd systeem. Tot nog toe waren de antwoorden nog méér reguleren, nog méér monetariseren en nog méér uitgeven van belastinggeld. Die maatregelen kunnen verdedigbaar zijn.
Een overheid die het probleem creëerde en alle instrumenten naar zich toe heeft getrokken, moet op korte termijn zijn verantwoordelijkheid nemen om voor stabiliteit en vertrouwen te zorgen. Maar iedereen is zich best bewust van het feit dat het vertrouwen in het overheidsgeleid financieel systeem en meer bepaald in de Dollar, de rots waarop de wereldeconomie rust, weg is. En ook andere bestaande munten zoals de Euro of de Pond zijn in hetzelfde bedje ziek. Enkel een herinvoering van de goudstandaard kan de stabiliteit in de economie terug herstellen.
Dit artikel van Pieter Cleppe verscheen ook in Blauwdruk en The Brussels Journal, alsmede op zijn weblog en In Flanders Fields.
Meer teksten van hem op www.cleppe.blogspot.com.
Wat is de ultieme oorzaak van deze grote financiële crisis, die de wereldeconomie treft? Om dat te begrijpen moet men inzien waarop de wereldeconomie is gebaseerd en dat is maar op één ding: op de Amerikaanse Dollar. De rots van vertrouwen die de munt is als bekroning van de Westerse beschaving. De Westerse beschaving die zijn centrum had in ons land, meerbepaald in Brugge, het financiële centrum waar de familie van den Beurze haar naam heeft geleend aan het beursinstituut, dat natuurlijk een veel ouder bestaan heeft. Over Antwerpen, Holland en Londen, heeft een rebelse protestants-liberaal-verlichte cultuur haar bekroning gekend in de stichting van de nieuwe wereld, waar niets minder dan de absolute individuele vrijheid als voldoende werd geacht voor het mensdom en waar zonder twijfel de hoogste vorm van beschaving is bereikt, tot nijd en spijt van de minder ontwikkelde culturen buiten de nieuwe wereld, met hun repressie, jaloezie en geslotenheid die zich op gezette tijdstippen uiten in de plaatselijk oprispende zuurideologieën. De Daalder werd door de eeuwen heen de zekere rots van de zwakken, armen en ondernemenden.
Helaas waren de inherente neigingen van de oude wereld niet helemaal verdwenen in de nieuwe wereld, en werd de val van de Hollandse Republiek nog eens overgedaan in de VS. Een staand leger, een centrale bank, en eindeloze oorlogen lieten de Dollar een turbulente geschiedenis ondergaan, waardoor de munt er meer en meer verzwakt is uitgekomen. De ondergang van de Dollar is het ware drama van de huidige crisis. Een kritisch punt was zonder enige twijfel het definitief opgeven van de goudstandaard in 1971. Onder het systeem van de goudstandaard is een bankbiljet een eigendomspapier dat men kan omruilen voor echte waarde, namelijk goud. Goud werd in de loop der geschiedenis steeds het minst imperfect geacht om “echte waarde” te vertegenwoordigen. Als Piet zijn goud aan de bank geeft en als bewijs daarvan een bankbiljet krijgt, zal hij het wellicht niet leuk vinden dat Pol, een goede vriend van de bankier, opeens ook zo’n bankbiljet krijgt, zonder goud binnen te brengen dan wel. Als gevolg vermindert het bankbiljet van Piet in waarde, maar heeft Pol gratis en voor niets waarde verkregen (gestolen) van Piet. Al te vaak is Pol natuurlijk de overheid, die op slinkse manier zo toch Piet nog wat geld aftroggelt, dat via belastingen nog niet is verkregen.
Door de massale militaire overheidsuitgaven in Wereldoorlog I kwam de goudstandaard zwaar onder druk, waardoor die werd opgegeven. Pol hield de schijn niet langer op. In een korte periode in het Interbellum en tijdens het Bretton-Woods systeem na Wereldoorlog II werd een afgezwakte vorm van goudstandaard geduld. In 1971, onder meer als gevolg van de hoge Amerikaanse overheidsuitgaven, liet men het systeem definitief varen. In plaats is een systeem gekomen dat werkt op basis van vertrouwen. Men heeft het recht niet om zijn geld om te gaan ruilen, maar de overheid (Pol) doet een plechtige belofte dat zij zo weinig mogelijk biljetten zal laten bijdrukken om de waarde constant te houden.
Zo’n systeem kan werken, als de overheid zich inderdaad aan die belofte houdt. De Amerikaanse overheid, gecontroleerd door een strikte protestants-liberale cultuur, heeft zonder twijfel van alle overheden die de grote economieën controleren het minst die belofte overtreden, zoals ook blijkt uit het aantal aangehouden buitenlandse reserves. In 2007 was de Dollar nog steeds goed voor 63.9% van alle reserves, terwijl dat voor de Euro, de opvolger van de D-Mark, nog steeds maar 26.5% is, hoewel in stijgende lijn. Geen twijfel dus mogelijk: de wereldeconomie draait nog steeds op de Dollar. Een alternatief is er nog lang niet. De Dollar is echter sterk aan het degenereren. De Amerikaanse overheid is de val van de Hollandse republiek aan het overdoen in het groot. “A republic, if you can keep it”, zoals de "Founding Father" Benjamin Franklin antwoordde op de vraag of er nu in 1787 een Republiek of een Monarchie was gesticht.
Dat Duitsland zijn D-Mark heeft opgegeven voor een ECB naar Duits model zorgt er gelukkig voor dat de smeekbedes en afdreigingen van politici als Sarkozy en Reynders om de interest te verlagen vooralsnog niet zijn doorgedrukt. De Fed is echter zeker sinds het aantreden van Clinton een politiek instrument. Bush senior moest immers besparen en de schulden van Reagan afbetalen. De economie kende een inzinking, en Bill Clinton (president van 1993 tot 2001) werd met zijn slogan “it’s the economy, stupid”, verkozen door de Amerikanen, die de overwinning van Bush in Irak niet beloonden, maar de economie lieten primeren. De crisis onder Bush was vooral te wijten aan de opstelling van de liberaal Alan Greenspan, gouverneur van de Amerikaanse federal reserve, die terecht weigerde, vanwege de hoge kost in de toekomst, om de rente artificieel laag te laten zakken om zo de economie een duw in de rug te geven, De schulden waren gemaakt, door Reagan, en een sanering was dus nodig.
Greenspan veranderde zijn opstelling onder Clinton. Onder zware druk sloot hij met Clinton een “pact”, dat erin bestond dat Greenspan de rente artificieel laag zou houden, met als tegenprestatie vanwege Clinton dat hij een strikt begrotingsbeleid zou voeren en geen schulden zou maken. Clinton hield zich aan de afspraak, en de economie kon blijven groeien, voortgaand op Reagans hervormingen. Een poging van Clinton om de welvaartstaat weer in te stellen werd in 1994, in een vrij liberale tijdsgeest, door de kiezer afgestraft, wat Clinton noopte tot de uitspraak dat "het tijdperk van big government over was". De lage rente leidde in 2000 tot het einde van de grote groei, en een aandelencrash in maart 2000 van de IT-zeepbel. Onder George W. Bush kende de Amerikaanse economie harde tijden. De belofte van Clinton voor een gezonde begroting is door Bush niet verschuldigd, en Greenspan verwerd tot een lakei om de rente laag te houden. Zware schulden voor militaire uitgaven zorgden er zo voor dat de huidige Amerikaanse economische groei vals was want zij leggen een hypotheek op de Amerikaanse toekomst. Natuurlijk was de echte oorzaak van Greenspans beleid natuurlijk geen echt akkoord, maar eerder het politieke klimaat dat Clinton tot besparingen dwong en Bush na 9-11 krediet gaf om massaal geld uit te geven, maar het maakt toch duidelijk dat Greenspan - een libertariër die de FED ooit wou afschaffen - gewoon een marionet van de politiek was.
Na het barsten van de internetzeepbel in 2000 en de kredietzeepbel sinds 2007 staan de VS dus een periode van saneringen en besparingen te wachten, temeer daar het protectionisme van Bush maakt dat pijnlijke herstructureringen uitgesteld zijn en er dus nog aankomen. Bovendien zijn in de nasleep van 11 september wetten gemaakt die de burgerlijke vrijheden aantasten, wat een stap is in de richting van de aantasting van economische vrijheden, om nog maar te zwijgen van de nog altijd zwaar doorwegende Sarbanes-Oxley Act. Een blik op de financiële regelgeving zal de linkse oudstrijders snel leren dat de financiële sector wereldwijd hopeloos is gereguleerd, in die mate dat het bijvoorbeeld niet mogelijk is om een eigen bank te starten in ons land en de grootbanken in feite franchisehouders zijn die via een kartel proberen zoveel mogelijk geld te verdienen en zo weinig stimulansen krijgen om goed te werken. Dat een bank qua werking niet zoveel van de overheid verschilt zal elke bankbediende dan ook bevestigen. En elke klant trouwens ook....
Voor de huidige financiële crisis kan het niet genoeg worden benadrukt dat de overheid de schuldige is, in de eerste plaats de Amerikaanse overheid, die de Dollar kapot maakt door de invloed die ze heeft om de Centrale Bank de rente artificieel te laten zakken. Daarnaast waren er ook andere regelgevende oorzaken, zoals de “Community Reinvestment Act”. Ook een oorzaak is het feit dat enkel reguliere, gekende producten werden gereguleerd, waardoor investeringen meer en meer naar gesofisticeerde maar risicovolle financiële producten zijn gevloeid, zoals bijvoorbeeld de minder gereguleerde hedge funds. Vandaag is er een groot verschil met de vele andere crisissen die we hebben gekend sinds het definitieve einde van de goudstandaard in 1971. Het gaat niet over een een regio (Azië in 1997) een economische sector (IT in 2000) of een onverwachte gebeurtenis (11 September 2001). Ditmaal gaat het over een structureel falen van een wereldwijd systeem. Tot nog toe waren de antwoorden nog méér reguleren, nog méér monetariseren en nog méér uitgeven van belastinggeld. Die maatregelen kunnen verdedigbaar zijn.
Een overheid die het probleem creëerde en alle instrumenten naar zich toe heeft getrokken, moet op korte termijn zijn verantwoordelijkheid nemen om voor stabiliteit en vertrouwen te zorgen. Maar iedereen is zich best bewust van het feit dat het vertrouwen in het overheidsgeleid financieel systeem en meer bepaald in de Dollar, de rots waarop de wereldeconomie rust, weg is. En ook andere bestaande munten zoals de Euro of de Pond zijn in hetzelfde bedje ziek. Enkel een herinvoering van de goudstandaard kan de stabiliteit in de economie terug herstellen.
Dit artikel van Pieter Cleppe verscheen ook in Blauwdruk en The Brussels Journal, alsmede op zijn weblog en In Flanders Fields.
Meer teksten van hem op www.cleppe.blogspot.com.
Keeping the Pound will create a sound basis for recovery
3 Reacties Gepubliceerd door Vincent De RoeckFall from grace? The Pound’s plunge is hurting, but pain is part of the remedy. After a decade in which it rode high on the foreign exchanges, sterling has been plumbing new depths. Predictably, this has rekindled the acrimonious debate over whether Britain should join the euro. In fact, the Pound’s recent weakness has reinforced the economic case for staying out. Since its latest peak in July 2007, sterling’s trade-weighted value has sunk by a quarter. The fall, which exceeds the depreciation after Britain was turfed out of the European exchange-rate mechanism in 1992, has passed through three main stages. First the Pound weakened against the Euro in late 2007 and early 2008. Then this summer it started a steep drop against the dollar. In November sterling’s decline against the Euro resumed, falling below €1.10 in December. The Pound’s slide has aroused understandable anxiety. Currencies are national virility symbols and sterling is sagging. Britain’s postwar history was punctuated by currency crises, which devalued governments as well as the Pound. Sterling looks especially vulnerable in the new world that dawned after the credit crisis.
One worry is that the public finances are in a mess, which might undermine confidence among foreign investors who hold a third of all gilts. Another is that Britain, with its big financial-services sector, is Iceland writ large. There is something in both concerns, but not much. The Treasury’s recent forecasts for the budget deficit, due to rise next year to 8% of GDP, were dismal. Yet Britain’s public debt compares favourably with that of other large economies; indeed, its gross government debt as a share of GDP is the lowest among the G7 countries. Although there are worries about underlying obligations that are not counted, such as unfunded public-service pensions, these do not enjoy the same degree of formal government backing as gilts. As for the notion that Britain is a bigger Iceland, whose currency crashed along with its banks, this misses several points. For one thing, size matters. Iceland has a population of 300,000 compared with Britain’s 60m; its national output and fiscal resources are commensurately smaller. More important, Iceland’s banking liabilities in mid-2008 were almost ten times the size of its GDP, according to the OECD. Britain’s were 4.7 times output, higher than the Euro area (3.5) but lower than Switzerland (6.8).
Britain’s highish ratio reflects the City’s longstanding role as an international financial centre. The foreign banks that cluster there account for over half of all banking liabilities in Britain and two-thirds of those in foreign currencies. By contrast, Iceland’s own banks accounted for all its banking liabilities, and most of these were in foreign currency. Britain is far less exposed to a run on its banks by foreign depositors than Iceland was, says Ben Broadbent, an economist at Goldman Sachs. The fall in the Pound may have been disconcertingly large but it marks an overdue adjustment after a long period in which sterling was overpriced. A measure of the sustainable value of a currency is the exchange rate that would equalise the prices of goods and services in two countries. According to the OECD, sterling’s purchasing-power parities against the dollar and the Euro are $1.50 and around €1.30 respectively. This suggests that the Pound is now close to its underlying value against the dollar and about 15% below its long-term value against the euro.
Sterling’s slide has been greeted with dismay by British tourists, accustomed to the heft a strong Pound gave their wallets when holidaying abroad. But their pain is part of the remedy for Britain’s economic ailments. A weaker Pound will encourage more of them to holiday at home, and will attract more foreign tourists to Britain. The Pound’s fall is similarly benefiting British exporters. As long as their overseas markets are also suffering from the global downturn, the Pound’s fall is not enough to make up for weakening foreign demand. But it does make the exports they can sell more profitable and encourages them to build up their presence abroad. Advocates of British membership of the Euro found it difficult to make their case while sterling was thriving. Now the Pound is being pounded they are finding a readier audience. Yet monetary sovereignty is all the more crucial when the economy is in trouble. The Bank of England has been able to cut interest rates below those in the Euro area for the first time since the single currency started.
That in turn has pushed sterling down, a stimulus all the more welcome since monetary policy is less effective than usual because banks are reluctant to lend. The need for such a boost was underlined this week by figures showing that the number of people claiming unemployment benefit increased by 75,700 between October and November, taking the total above 1m. The weaker Pound will help not just to soften the blow of recession but also to create a basis for a subsequent recovery that will be necessarily less reliant on consumers. The inflationary impact of sterling’s slide will be countered by the collapse in commodity prices and the contraction in economic activity. In a recent letter, Mervyn King, governor of the Bank of England, said that consumer-price inflation, currently 4.1%, was likely to be below its 2% target during much of 2009. Sterling is now in the stocks. But that is the way with currencies; the euro, now the strongman, was once dubbed a “toilet currency”. The economic case for Britain to keep the Pound remains a strong one.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het weekblad The Economist.
Meer over de Brits-Europese muntrelaties op www.freebritain.co.uk.
One worry is that the public finances are in a mess, which might undermine confidence among foreign investors who hold a third of all gilts. Another is that Britain, with its big financial-services sector, is Iceland writ large. There is something in both concerns, but not much. The Treasury’s recent forecasts for the budget deficit, due to rise next year to 8% of GDP, were dismal. Yet Britain’s public debt compares favourably with that of other large economies; indeed, its gross government debt as a share of GDP is the lowest among the G7 countries. Although there are worries about underlying obligations that are not counted, such as unfunded public-service pensions, these do not enjoy the same degree of formal government backing as gilts. As for the notion that Britain is a bigger Iceland, whose currency crashed along with its banks, this misses several points. For one thing, size matters. Iceland has a population of 300,000 compared with Britain’s 60m; its national output and fiscal resources are commensurately smaller. More important, Iceland’s banking liabilities in mid-2008 were almost ten times the size of its GDP, according to the OECD. Britain’s were 4.7 times output, higher than the Euro area (3.5) but lower than Switzerland (6.8).
Britain’s highish ratio reflects the City’s longstanding role as an international financial centre. The foreign banks that cluster there account for over half of all banking liabilities in Britain and two-thirds of those in foreign currencies. By contrast, Iceland’s own banks accounted for all its banking liabilities, and most of these were in foreign currency. Britain is far less exposed to a run on its banks by foreign depositors than Iceland was, says Ben Broadbent, an economist at Goldman Sachs. The fall in the Pound may have been disconcertingly large but it marks an overdue adjustment after a long period in which sterling was overpriced. A measure of the sustainable value of a currency is the exchange rate that would equalise the prices of goods and services in two countries. According to the OECD, sterling’s purchasing-power parities against the dollar and the Euro are $1.50 and around €1.30 respectively. This suggests that the Pound is now close to its underlying value against the dollar and about 15% below its long-term value against the euro.
Sterling’s slide has been greeted with dismay by British tourists, accustomed to the heft a strong Pound gave their wallets when holidaying abroad. But their pain is part of the remedy for Britain’s economic ailments. A weaker Pound will encourage more of them to holiday at home, and will attract more foreign tourists to Britain. The Pound’s fall is similarly benefiting British exporters. As long as their overseas markets are also suffering from the global downturn, the Pound’s fall is not enough to make up for weakening foreign demand. But it does make the exports they can sell more profitable and encourages them to build up their presence abroad. Advocates of British membership of the Euro found it difficult to make their case while sterling was thriving. Now the Pound is being pounded they are finding a readier audience. Yet monetary sovereignty is all the more crucial when the economy is in trouble. The Bank of England has been able to cut interest rates below those in the Euro area for the first time since the single currency started.
That in turn has pushed sterling down, a stimulus all the more welcome since monetary policy is less effective than usual because banks are reluctant to lend. The need for such a boost was underlined this week by figures showing that the number of people claiming unemployment benefit increased by 75,700 between October and November, taking the total above 1m. The weaker Pound will help not just to soften the blow of recession but also to create a basis for a subsequent recovery that will be necessarily less reliant on consumers. The inflationary impact of sterling’s slide will be countered by the collapse in commodity prices and the contraction in economic activity. In a recent letter, Mervyn King, governor of the Bank of England, said that consumer-price inflation, currently 4.1%, was likely to be below its 2% target during much of 2009. Sterling is now in the stocks. But that is the way with currencies; the euro, now the strongman, was once dubbed a “toilet currency”. The economic case for Britain to keep the Pound remains a strong one.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het weekblad The Economist.
Meer over de Brits-Europese muntrelaties op www.freebritain.co.uk.
Het is vandaag kerstmis en dat wordt overal ter wereld met de nodige luister gevierd. Het is de enige christelijke, zelfs gewoon religieuze, feestdag die gretig door ongelovigen en klerikalen, door katholieken en moslims, door socialisten en liberalen, door etatisten en anarchisten, kortom door iedereen, gevierd wordt. En daar is een goede reden voor. In de Bijbel vinden al deze groepen wel teksten of passages terug die in hun kraam passen en verklaringen waarom ze ondanks hun achtergrond uiteindelijk best wel het feest van de geboorte van Jezus Christus mee kunnen vieren. Sterker nog: de judeo-christelijke Heilige Schrift bevat voldoende materiaal om dit meevieren ook tegenover zichzelf te kunnen rechtvaardigen. Etatisten zien in de Bijbel de blauwdruk van een omnipotente machtsstructuur. Socialisten leggen de nadruk op de barmhartigheid, liberalen op de handelsverheerlijking en bepaalde liberaal geïnspireerde parabels. Anarchisten vinden de natuurstaat dan weer primordiaal, en ook de andere religies vinden veel van de eigen ideeën in de Bijbel terug. Zelfs voor libertariërs als mijzelf kan de Bijbel interessant zijn. Het mag dan ook niemand verbazen dat zelfs een notoire atheïst als David Boaz, de directeur van het Amerikaanse “Cato Institute”, in zijn essaycollectie “The Libertarian Reader” een volledige tekst uit de Bijbel overgenomen heeft. Deze tekst vindt u hieronder. En laat ik dit besluiten met allen een zalig kerstfeest en een deugddoend 2009 toe te wensen!
Maar eerst nog dit filmpje van de Amerikaanse talkshowhost Glenn Beck over de verloedering van het Kerstfeest o.i.v. antiklerikalen, andersgelovigen en - vooral - de inquisitie van politieke correctheid. Kerstbomen werden vorig jaar in België al uit de gerechtshoven van Brussel verwijderd en dit jaar besliste de openbare scholen van de stad Antwerpen om ook geen kerstbomen meer te plaatsen. In naam van de 'neutraliteit' weet u wel... Schandalig! Het gaat hier immers helemaal niet om religie, maar om traditie. Ik vind zo bijvoorbeeld de verstoringen van Kerstevenementen door de "Westboro Baptist Church" in de Verenigde Staten al even verwerpelijk. Zij beschouwen de Kerstman immers als een duivels iets en het gebruiken van diens afbeelding als godslasterend. "Santa Will Send You To Hell" is dan ook hun weinig verhullende slogan.
I Samuel 8 - Enkel God, geen andere Koningen!
Het geschiedde nu, toen Samuel oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot richters over Israel. De naam van zijn eerstgeborenen zoon nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba. Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht. Toen vergaderden zich alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot Samuel te Rama; En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volkehebben. Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad den Heere aan.
Doch de Heere zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn. Naar de werken, die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend; alzo doen zij u ook. Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal.
Samuel nu zeide al de woorden des Heeren het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde. En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen, en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijn wagen henen lopen; En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden, en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken, mitsgaders zijn wapentuig. En uw dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en tot baksters. En uw akkers, en uw wijngaarden, en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven.
En uw zaad, en uw wijngaarden zal hij vertienen, en hij zal ze aan zijn hovelingen, en aan zijn knechten geven. En hij zal uw knechten, en uw dienstmaagden, en uw beste jongelingen, en uw ezelen nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen. Hij zal uw kudden vertienen; en gij zult hem tot knechten zijn. Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar de Heere zal u te dien dage niet verhoren. Doch het volk weigerde Samuels stem te horen.
En zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn. En wij zullen ook zijn gelijk al de volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor onze aangezichten uitgaan, en hij zal onze krijgen voeren. Als Samuel al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij de zelve voor de oren des Heeren. De Heere nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en stel hun een koning. Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad.
Vertaling op het Internet van de Nederlandse Statenbijbel.
Meer over "The Libertarian Reader" op www.cato-institute.org.
Maar eerst nog dit filmpje van de Amerikaanse talkshowhost Glenn Beck over de verloedering van het Kerstfeest o.i.v. antiklerikalen, andersgelovigen en - vooral - de inquisitie van politieke correctheid. Kerstbomen werden vorig jaar in België al uit de gerechtshoven van Brussel verwijderd en dit jaar besliste de openbare scholen van de stad Antwerpen om ook geen kerstbomen meer te plaatsen. In naam van de 'neutraliteit' weet u wel... Schandalig! Het gaat hier immers helemaal niet om religie, maar om traditie. Ik vind zo bijvoorbeeld de verstoringen van Kerstevenementen door de "Westboro Baptist Church" in de Verenigde Staten al even verwerpelijk. Zij beschouwen de Kerstman immers als een duivels iets en het gebruiken van diens afbeelding als godslasterend. "Santa Will Send You To Hell" is dan ook hun weinig verhullende slogan.
I Samuel 8 - Enkel God, geen andere Koningen!
Het geschiedde nu, toen Samuel oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot richters over Israel. De naam van zijn eerstgeborenen zoon nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba. Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht. Toen vergaderden zich alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot Samuel te Rama; En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volkehebben. Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad den Heere aan.
Doch de Heere zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn. Naar de werken, die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend; alzo doen zij u ook. Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal.
Samuel nu zeide al de woorden des Heeren het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde. En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen, en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijn wagen henen lopen; En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden, en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken, mitsgaders zijn wapentuig. En uw dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en tot baksters. En uw akkers, en uw wijngaarden, en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven.
En uw zaad, en uw wijngaarden zal hij vertienen, en hij zal ze aan zijn hovelingen, en aan zijn knechten geven. En hij zal uw knechten, en uw dienstmaagden, en uw beste jongelingen, en uw ezelen nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen. Hij zal uw kudden vertienen; en gij zult hem tot knechten zijn. Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar de Heere zal u te dien dage niet verhoren. Doch het volk weigerde Samuels stem te horen.
En zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn. En wij zullen ook zijn gelijk al de volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor onze aangezichten uitgaan, en hij zal onze krijgen voeren. Als Samuel al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij de zelve voor de oren des Heeren. De Heere nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en stel hun een koning. Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad.
Vertaling op het Internet van de Nederlandse Statenbijbel.
Meer over "The Libertarian Reader" op www.cato-institute.org.
Kleine landen zonder eigen voorraden aan belangrijke grondstoffen hebben meer kans op welvaart dan anderen. Het is typerend dat negen van de tien rijkste landen in de wereld een bevolking van minder dan 10 miljoen hebben. Enkel de VS doorbreken dat patroon. Ook de link tussen vrijemarktwerking en een kleine overheid, zowel op vlak van reguleringsdrift als van belastingen, en de welvaart van een welbepaalde staat is niet langer refuteerbaar. Dat blijkt althans - opnieuw! - uit de 2009-editie van de drie belangrijkste economische rankings in de wereld. Volgens zowel de “Doing Business Index” van Simeon Djankov, hoofdeconoom voor financiën bij de Wereldbank, de “Economic Freedom of the World Index” van Bob Lawson van het “Fraser Institute”, als de “Index of Economic Freedom” van Carl Schramm van de “Heritage Foundation” zijn het er over eens. Landen als Singapore, Nieuw-Zeeland en - vooral - Hongkong domineren steevast de top-5, al dan niet aangevuld met de Verenigde Staten en nog een relatief klein land zoals Denemarken, Noorwegen of Estland. Voor vele economische liberalen gelden landen als Hongkong als gidsland, ook voor mijzelf. En nu een goede vriend van mij, Christophe Charpentier, daar een jaar studeert en ook hij helemaal weg schijnt te zijn van de economische openheid van deze oude Britse kroonkolonie, herneem ik hier het laatste artikel dat hij over Hongkong geschreven heeft: “Catch the mice!”
Als in de media de boomende Chinese economie aan bod komt, wordt meestal Shanghai als typevoorbeeld van de moderne Chinese stad vernoemt met haar talrijke westerse invloeden. Vooral Pudong met haar wolkenkrabbers staat symbool voor de heropleving van het Middenrijk sinds de 1990. Shanghai is echter vooral een verhaal van buitenlandse investeringen. Shenzhen, grenzend aan Hongkong heeft niet alleen veel meer economische vooruitgang geboekt dan Shanghai, het is ook een volledig Chinees verhaal. Achttien jaar geleden was Pudong nog een slapend vissersstadje. Het invoeren van een “Open Economic Development Zone” in Pudong bracht een ongeziene stroom van buitenlands kapitaal op gang. Shanghai was voor de eerste buitenlandse investeerders de meeste logische keuze door haar geografische ligging ("Shang hai" betekent "Aan zee") en door haar historische voorkeursbehandeling. Sinds het Verdrag van Nanking in 1842 was Shanghai open voor buitenlandse investeerders. Ditzelfde verdrag wees ook het eiland Hongkong toe aan Groot-Brittannië. De Chinees-Japanse oorlog en het oprichten van de communistische Volksrepubliek in 1949 verdreven echter de meeste buitenlandse invloeden. Het is dus vooral de economische openheid die Shanghai heeft doen vooruitgaan.
Een veel uitzonderlijker - maar buiten China vaak vergeten - verhaal, is het verhaal van Shenzhen. Daarvoor moeten we terug in de geschiedenis. Shenzhen ligt aan de grens met Hongkong. De invoering van het communisme in 1949, de oprichting van grote State Owned Enterpises in de jaren 50 en de Culturele Revolutie in de jaren zestig veroorzaakten een ongeziene armoede en hongersnood in heel China. Hongkong daarentegen, dat tot in 1997 een Britse kolonie was, kende een welvaartsniveau vergelijkbaar met Londen. Toen Deng Xiaoping in 1978 aan de macht kwam, besefte hij dat hij niet blind kon blijven voor het economisch succes van Hongkong. Omdat Shenzhen aan Hongkong grensde, werd beslist om van Shenzhen een Special Economic Zone (SEZ) te maken, een soort buffer tegen het kapitalistische Hongkong en tevens een experiment voor het Chinees kapitalisme. Deng Xiaoping wordt mede hierdoor door velen de grootste kapitalist ooit genoemd.
Samengevat is een SEZ een regio met minder overheidsinterventie, een vrije(re) markt en een regio open voor buitenlandse investeerders. Dit had en heeft een enorm effect op de socio-economische omstandigheden in Shenzhen. De laatste 30 jaar is Shenzhen de snelst groeiende stad van China. In de hele SEZ verbleven naar schatting nog geen 100,000 boeren in het begin van de jaren 80. Nu is Shenzhen met zijn 12 miljoen inwoners groter dan Londen of New York. Shenzhen is de stad met het hoogste BBP per inwoner, bijna driemaal zo groot als dat van Shanghai en slechts de helft van het BBP per inwoner van Hong Kong. De voorbije zeven jaar groeide de economie in Shenzhen met jaarlijks ongeveer zestien percent. De marktkapitalisatie van de beurs van Shenzhen overstijgt de helft van de waarde van de Deutsche Börse in Frankfurt. Vele grote Chinese bedrijven die internationaal actief zijn, staan genoteerd op de Shenzhen Stock Exchange en hebben hun hoofdkantoor gevestigd in Shenzhen. Het ondertussen bekende Ping An is er één van.
Omdat buitenlandse kapitaalverschaffers zich vooral geconcentreerd hebben in Shanghai en de bijhorende Yangtze rivierdelta, is Shenzhen vooral een Chinees succesverhaal. Aangetrokken door de economische vrijheid in Shenzhen trokken miljoenen ondernemende Chinezen uit de Guangdong provincie naar Shenzhen. Dat de “Chinese Dream” naar analogie met de “American Dream” geen illusie is in Shenzhen heeft de auteur zelf kunnen vaststellen. Het verhaal van de ijsfabriek Wong begon twintig jaar geleden toen het boerengezin Wong naar Shenzhen verhuisde. Het initieel plan was om boer te blijven, maar de verhuis naar een economisch meer welvarende regio zou de verkoop van de landbouwproducten moeten verhogen. Een jaar later was de boerderij reeds vervangen door een (weliswaar beperkte) ijsfabriek. Nu stelt de ijsfabriek meer dan 200 man te werk en verkoopt het ijs tot in Beijing.
Nu Hongkong al meer dan tien jaar tot de Volksrepubliek China behoort, lijkt een fusie tussen Shenzhen en Hongkong misschien onvermijdelijk. Hongkong is en blijft de facto echter nog steeds een andere staat onder het “one country, two systems” motto. De overheid met aan het hoofd de “Chief Executive” en haar beleid zijn volledig onafhankelijk van Beijing. Enkel het leger wordt door de centrale overheid “aangeboden”. De meeste Hongkongers zijn hier niet al te rouwig om. Immers, zij zijn op de eerste plaats pragmatici en geen leger betekent ook geen belastinggeld voor het leger. Ditzelfde pragmatisme was trouwens een van de drijfveren voor Deng Xiaoping om SEZ’s op te richten. Eén van zijn bekendste uitspraken is dan ook “No matter if it is a white cat or a black cat; as long as it can catch mice, it is a good cat.” Dit pragmatisme gecombineerd met een hekel aan inefficiëntie en een ingebakken vrijheidsfilosofie maakt van Hongkong één van de meest begeerlijke steden op aarde en trekt nog steeds horden nieuwe migranten aan. Deze migranten krijgen geen "free lunch" aangeboden, maar kunnen wel profiteren van de eindeloze economische mogelijkheden van Hongkong. Investeringsbeslissingen worden buiten grote infrastructuurwerken en investeringen in onderwijs volledig bepaald door vraag en aanbod.
Het typevoorbeeld is ongetwijfeld het metrostelsel van Hongkong. De metro in Hongkong is volledig en privé-handen, genoteerd op de Hong Kong Stock Exchange en - niet onbelangrijk - maakt winst. Én de klantentevredenheid en de prijzen lijden hier zeker niet onder. Een rit van 10 km in zal (omgerekend) 60 eurocent kosten. Al de stations en rijtuigen zijn volledig voorzien van airconditioning, om de drie minuten is er een metro en overstappen is een lachertje. Eten of drinken is er verboden en dit wordt ook door iedereen opgevolgd, de metro is dan ook kraaknet en een veiligheidsprobleem is er niet.
Minimumlonen zijn er ook al niet in Hongkong. Lonen voor bepaalde beroepen zoals nachtwakers of onderhoudspersoneel zijn zeker niet hoog en de inkomensongelijkheid is substantieel. Dit hoeft echter geen probleem te zijn. Er is immers een zeer grote markt voor goedkope producten en diensten. Lage inkomens in Europese landen hebben het veel moeilijker. Overleven in België met een bestaansinkomen is zeker geen sinecure. Overleven in Hongkong met een loon als nachtwaker (omgerekend rond de 450 euro) is zeker niet makkelijk, maar zou niet onoverkomelijk moeten zijn. De auteur heeft zelf mogen vaststellen dat een degelijke lunch vinden in Hongkong al kan voor (omgerekend) 1,5 euro. Ook vervoerskosten zijn laag, ondanks dat het publiek transport volledig in privé-handen is. En kortingen voor bepaalde zwakkere groepen in de samenleving zijn er niet, behalve voor bejaarden en studenten. Hongkongs verwezenlijkingen op het gebied van economische efficiëntie en pragmatisme zijn fenomenaal en ongeëvenaard in de wereld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat tal van Europese ministers er tegenwoordig maar al te graag én al te vaak op werkbezoek gaan.
Dit artikel van Christophe Charpentier verscheen ook in Blauwdruk, bij het LVSV Leuven en op de metablog In Flanders Fields.
Meer over de situatie van Hongkong op www.inflandersfields.eu.
Als in de media de boomende Chinese economie aan bod komt, wordt meestal Shanghai als typevoorbeeld van de moderne Chinese stad vernoemt met haar talrijke westerse invloeden. Vooral Pudong met haar wolkenkrabbers staat symbool voor de heropleving van het Middenrijk sinds de 1990. Shanghai is echter vooral een verhaal van buitenlandse investeringen. Shenzhen, grenzend aan Hongkong heeft niet alleen veel meer economische vooruitgang geboekt dan Shanghai, het is ook een volledig Chinees verhaal. Achttien jaar geleden was Pudong nog een slapend vissersstadje. Het invoeren van een “Open Economic Development Zone” in Pudong bracht een ongeziene stroom van buitenlands kapitaal op gang. Shanghai was voor de eerste buitenlandse investeerders de meeste logische keuze door haar geografische ligging ("Shang hai" betekent "Aan zee") en door haar historische voorkeursbehandeling. Sinds het Verdrag van Nanking in 1842 was Shanghai open voor buitenlandse investeerders. Ditzelfde verdrag wees ook het eiland Hongkong toe aan Groot-Brittannië. De Chinees-Japanse oorlog en het oprichten van de communistische Volksrepubliek in 1949 verdreven echter de meeste buitenlandse invloeden. Het is dus vooral de economische openheid die Shanghai heeft doen vooruitgaan.
Een veel uitzonderlijker - maar buiten China vaak vergeten - verhaal, is het verhaal van Shenzhen. Daarvoor moeten we terug in de geschiedenis. Shenzhen ligt aan de grens met Hongkong. De invoering van het communisme in 1949, de oprichting van grote State Owned Enterpises in de jaren 50 en de Culturele Revolutie in de jaren zestig veroorzaakten een ongeziene armoede en hongersnood in heel China. Hongkong daarentegen, dat tot in 1997 een Britse kolonie was, kende een welvaartsniveau vergelijkbaar met Londen. Toen Deng Xiaoping in 1978 aan de macht kwam, besefte hij dat hij niet blind kon blijven voor het economisch succes van Hongkong. Omdat Shenzhen aan Hongkong grensde, werd beslist om van Shenzhen een Special Economic Zone (SEZ) te maken, een soort buffer tegen het kapitalistische Hongkong en tevens een experiment voor het Chinees kapitalisme. Deng Xiaoping wordt mede hierdoor door velen de grootste kapitalist ooit genoemd.
Samengevat is een SEZ een regio met minder overheidsinterventie, een vrije(re) markt en een regio open voor buitenlandse investeerders. Dit had en heeft een enorm effect op de socio-economische omstandigheden in Shenzhen. De laatste 30 jaar is Shenzhen de snelst groeiende stad van China. In de hele SEZ verbleven naar schatting nog geen 100,000 boeren in het begin van de jaren 80. Nu is Shenzhen met zijn 12 miljoen inwoners groter dan Londen of New York. Shenzhen is de stad met het hoogste BBP per inwoner, bijna driemaal zo groot als dat van Shanghai en slechts de helft van het BBP per inwoner van Hong Kong. De voorbije zeven jaar groeide de economie in Shenzhen met jaarlijks ongeveer zestien percent. De marktkapitalisatie van de beurs van Shenzhen overstijgt de helft van de waarde van de Deutsche Börse in Frankfurt. Vele grote Chinese bedrijven die internationaal actief zijn, staan genoteerd op de Shenzhen Stock Exchange en hebben hun hoofdkantoor gevestigd in Shenzhen. Het ondertussen bekende Ping An is er één van.
Omdat buitenlandse kapitaalverschaffers zich vooral geconcentreerd hebben in Shanghai en de bijhorende Yangtze rivierdelta, is Shenzhen vooral een Chinees succesverhaal. Aangetrokken door de economische vrijheid in Shenzhen trokken miljoenen ondernemende Chinezen uit de Guangdong provincie naar Shenzhen. Dat de “Chinese Dream” naar analogie met de “American Dream” geen illusie is in Shenzhen heeft de auteur zelf kunnen vaststellen. Het verhaal van de ijsfabriek Wong begon twintig jaar geleden toen het boerengezin Wong naar Shenzhen verhuisde. Het initieel plan was om boer te blijven, maar de verhuis naar een economisch meer welvarende regio zou de verkoop van de landbouwproducten moeten verhogen. Een jaar later was de boerderij reeds vervangen door een (weliswaar beperkte) ijsfabriek. Nu stelt de ijsfabriek meer dan 200 man te werk en verkoopt het ijs tot in Beijing.
Nu Hongkong al meer dan tien jaar tot de Volksrepubliek China behoort, lijkt een fusie tussen Shenzhen en Hongkong misschien onvermijdelijk. Hongkong is en blijft de facto echter nog steeds een andere staat onder het “one country, two systems” motto. De overheid met aan het hoofd de “Chief Executive” en haar beleid zijn volledig onafhankelijk van Beijing. Enkel het leger wordt door de centrale overheid “aangeboden”. De meeste Hongkongers zijn hier niet al te rouwig om. Immers, zij zijn op de eerste plaats pragmatici en geen leger betekent ook geen belastinggeld voor het leger. Ditzelfde pragmatisme was trouwens een van de drijfveren voor Deng Xiaoping om SEZ’s op te richten. Eén van zijn bekendste uitspraken is dan ook “No matter if it is a white cat or a black cat; as long as it can catch mice, it is a good cat.” Dit pragmatisme gecombineerd met een hekel aan inefficiëntie en een ingebakken vrijheidsfilosofie maakt van Hongkong één van de meest begeerlijke steden op aarde en trekt nog steeds horden nieuwe migranten aan. Deze migranten krijgen geen "free lunch" aangeboden, maar kunnen wel profiteren van de eindeloze economische mogelijkheden van Hongkong. Investeringsbeslissingen worden buiten grote infrastructuurwerken en investeringen in onderwijs volledig bepaald door vraag en aanbod.
Het typevoorbeeld is ongetwijfeld het metrostelsel van Hongkong. De metro in Hongkong is volledig en privé-handen, genoteerd op de Hong Kong Stock Exchange en - niet onbelangrijk - maakt winst. Én de klantentevredenheid en de prijzen lijden hier zeker niet onder. Een rit van 10 km in zal (omgerekend) 60 eurocent kosten. Al de stations en rijtuigen zijn volledig voorzien van airconditioning, om de drie minuten is er een metro en overstappen is een lachertje. Eten of drinken is er verboden en dit wordt ook door iedereen opgevolgd, de metro is dan ook kraaknet en een veiligheidsprobleem is er niet.
Minimumlonen zijn er ook al niet in Hongkong. Lonen voor bepaalde beroepen zoals nachtwakers of onderhoudspersoneel zijn zeker niet hoog en de inkomensongelijkheid is substantieel. Dit hoeft echter geen probleem te zijn. Er is immers een zeer grote markt voor goedkope producten en diensten. Lage inkomens in Europese landen hebben het veel moeilijker. Overleven in België met een bestaansinkomen is zeker geen sinecure. Overleven in Hongkong met een loon als nachtwaker (omgerekend rond de 450 euro) is zeker niet makkelijk, maar zou niet onoverkomelijk moeten zijn. De auteur heeft zelf mogen vaststellen dat een degelijke lunch vinden in Hongkong al kan voor (omgerekend) 1,5 euro. Ook vervoerskosten zijn laag, ondanks dat het publiek transport volledig in privé-handen is. En kortingen voor bepaalde zwakkere groepen in de samenleving zijn er niet, behalve voor bejaarden en studenten. Hongkongs verwezenlijkingen op het gebied van economische efficiëntie en pragmatisme zijn fenomenaal en ongeëvenaard in de wereld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat tal van Europese ministers er tegenwoordig maar al te graag én al te vaak op werkbezoek gaan.
Dit artikel van Christophe Charpentier verscheen ook in Blauwdruk, bij het LVSV Leuven en op de metablog In Flanders Fields.
Meer over de situatie van Hongkong op www.inflandersfields.eu.
Op het laatste studentendebat van het CDS was één van de stellingen waarover grondig gedebatteerd werd de volgende: “Is de vrije markt in staat om de zwakkeren in de maatschappij te beschermen?”. In essentie een debat over wat er moet gebeuren met de sociale zekerheid. Eerst en vooral kan men zich afvragen of de staat er dan nu wel zo goed in slaagt de zwakkeren te beschermen. Gepensioneerden klagen nu al dat hun pensioenen te laag liggen en met de vergrijzende bevolking zal het er de komende jaren niet beter op worden. De huidige regering doet namelijk niets om dit probleem structureel op te lossen. Voorts wordt er geklaagd dat de uitkeringen te laag zijn en de wachtlijsten voor rusthuizen en gehandicaptenopvang te lang. En zo kan ik hier nog wel even doorgaan. Voor een overheid die twee derde van uw loon wegbelast is dit een niet al te positief bilan.
Maar van zodra men andere oplossingen begint te opperen komt het aloude argument naar boven: “Er mag niet aan de sociale zekerheid geraakt worden, anders wordt de solidariteit aangetast!”. Nu kan men zich afvragen in hoeverre men in deze nog kan spreken van solidariteit. Het begrip solidariteit hangt namelijk sterk vast aan het creëren van een soort van gemeenschapszin. Een deel van de gemeenschap is bereid een deel van zijn voordelen op te geven (in dit geval onder de vorm van belastingen) om een ander deel van de gemeenschap te helpen. Men kan al eens ziek worden of zonder werk vallen. Maar deze hulp is door de tijden steeds verder geëvolueerd naar een vanzelfsprekendheid. Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden vindt het maar normaal dat ze hun uitkering krijgen en voelen dikwijls niet de minste verantwoordelijkheid tegenover degenen die hen deze uitkering bezorgen. Tevens groeit een tijdelijke noodhulp steeds meer uit tot een onbeperkt privilege.
Welke oplossingen zou een vrije markt hiervoor kunnen bieden? Men denkt dan in de eerste plaats direct aan het privatiseren en/of rationaliseren van een aantal takken van de sociale zekerheid. De stijgende kosten in de ziektezorg maken het onvermijdelijk dat in de toekomst de Staat zal moeten terugvallen op het aanbieden van een basispakket. Voor de overige zaken zal de burger zichzelf moeten bijverzekeren bij een private verzekeraar. Ook de pensioenen gaan steeds meer ondergebracht moeten worden in private pijlers, zeker als de budgetten binnen een kleine vijf jaar helemaal gaan ontsporen als de vergrijzing inslaat. Het is tevens onvermijdelijk dat de komende generaties langer zullen moeten werken, al is het maar omdat de levensverwachting ook meer en meer stijgt en de nataliteit daalt. Er moet ook dringend nagedacht worden over het arbeidsmarktbeleid en het beperken van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd en een strikter activeringsbeleid lijken onvermijdbaar. Al deze maatregelen kunnen een overgang zijn naar verregaande privatiseringen, maar dit zal in ieder geval zijn tijd vragen. Mensen die bijvoorbeeld heel hun leven geld afgedragen hebben in de veronderstelling hiervan na pensionering de vruchten te plukken, kan men moeilijk nu in de kou laten staan. Overgangsmaatregelen zijn nodig; dat ontkennen liberalen ook niet.
Maar er zijn ook andere oplossingen. Als we terugkijken naar het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, zien we dat de meeste mensen aangesloten waren bij private mutualiteiten of broederschappen in de Angelsaksische landen, systemen die zeer goed werkten. En dit is een interessant concept. Stel dat men een groep mensen heeft die samen een kleine gemeenschap vormt. De leden van deze gemeenschap beslissen vrijwillig om een deel van hun inkomsten af te staan als vorm van ‘sociale zekerheid’. En er worden een aantal regels gesteld: wanneer er beroep kan gedaan worden op deze gelden, hoe hoog de vergoedingen dan liggen, ... Als er iemand ziek wordt, worden de ziekenhuiskosten betaald. Als er iemand sterft, wordt er een bedrag uitgekeerd aan de familie om dit inkomensverlies op te vangen. Als er iemand zonder werk valt, krijgt hij gedurende de tijd dat hij zonder werk zit een uitkering. En zo kunnen er nog tal van andere regels ingevoerd worden. Wat zijn nu de voordelen van dit systeem ten opzichte van het systeem zoals we het de dag van vandaag kennen? Ten eerste gaat de begunstigde zo weinig mogelijk van het systeem willen profiteren. Zijn band met de andere leden is veel sterker en hij zal de andere leden niet voor het hoofd willen stoten uit vrees uit het systeem gebannen te worden. Ten tweede zal de controle veel gemakkelijker verlopen. De groep is kleiner en misbruik valt sneller op en zal sneller aangeklaagd kunnen worden.
Dit lijkt mij al bij al een zeer liberaal systeem en ontkracht het veelgehoorde argument dat liberalen tegen gemeenschappen zouden zijn. Ze zijn eerder tegen het gedwongen lid zijn van een bepaalde gemeenschap of Staat. Het is niet omdat een liberaal als individualist de onafhankelijkheid van het individu hoog in het vaandel voert, dat hij daarmee tegen het verenigen van mensen zou zijn. Het is niet antiliberaal om te stellen dat mensen vrijwillig toe of uit een gemeenschap kunnen treden en dat aan deze toetreding een aantal regels vasthangen. Het lijkt mij eerder dat het uitbouwen van een sterke Staat leidt tot het ondermijnen van het gemeenschapsgevoel en de sociale banden tussen mensen. Belastingsbetalers hebben niet meer het gevoel dat hun geld bijdraagt tot de alom geprezen solidariteit en het steuntrekkende deel van de bevolking vindt deze steun van de Staat maar normaal. Waarom de noodzaak voelen om deel uit te maken van een gemeenschap als men al deze voordelen sowieso al krijgt van de Staat? Waarom naar werk zoeken als de laagste lonen gelijk zijn aan wat men zo al krijgt? Het systeem van private mutualiteiten waar mensen vrijwillig een deel van hun inkomen afgaven om anderen tijdelijk uit de nood te helpen is verworden tot een incentive van asociaal gedrag.
Nu ben ik de eerste om toe te geven dat de kans klein is dat er de komende jaren terug geëvolueerd wordt naar een dergelijk systeem. Het is echter van kapitaal belang dat deze verantwoordelijkheidszin terugkomt bij de burgers en hierbij kunnen verregaande privatiseringen en rationaliseringen in de sociale zekerheid zeker soelaas bieden. Dat dit grote uitdagingen zal bieden op politiek vlak staat vast. Het is niet voor niets dat tal van professoren en economen al langer waarschuwen dat de hervormingen op communautair vlak niets voorstellen met wat ons nog te wachten staat op het gebied van het hervormen van de sociale zekerheid, zeker indien men deze betaalbaar wil houden. Geachte dames en heren politici, het zou dan ook aangewezen zijn niet te lang meer te wachten met het aanpakken van dit karwei. De toekomstige generaties danken u!
Dit opiniestuk van Jens Moens verscheen ook in het magazine "Blauwdruk", bij het LVSV en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten van hem op www.lvsvleuven.be.
Maar van zodra men andere oplossingen begint te opperen komt het aloude argument naar boven: “Er mag niet aan de sociale zekerheid geraakt worden, anders wordt de solidariteit aangetast!”. Nu kan men zich afvragen in hoeverre men in deze nog kan spreken van solidariteit. Het begrip solidariteit hangt namelijk sterk vast aan het creëren van een soort van gemeenschapszin. Een deel van de gemeenschap is bereid een deel van zijn voordelen op te geven (in dit geval onder de vorm van belastingen) om een ander deel van de gemeenschap te helpen. Men kan al eens ziek worden of zonder werk vallen. Maar deze hulp is door de tijden steeds verder geëvolueerd naar een vanzelfsprekendheid. Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden vindt het maar normaal dat ze hun uitkering krijgen en voelen dikwijls niet de minste verantwoordelijkheid tegenover degenen die hen deze uitkering bezorgen. Tevens groeit een tijdelijke noodhulp steeds meer uit tot een onbeperkt privilege.
Welke oplossingen zou een vrije markt hiervoor kunnen bieden? Men denkt dan in de eerste plaats direct aan het privatiseren en/of rationaliseren van een aantal takken van de sociale zekerheid. De stijgende kosten in de ziektezorg maken het onvermijdelijk dat in de toekomst de Staat zal moeten terugvallen op het aanbieden van een basispakket. Voor de overige zaken zal de burger zichzelf moeten bijverzekeren bij een private verzekeraar. Ook de pensioenen gaan steeds meer ondergebracht moeten worden in private pijlers, zeker als de budgetten binnen een kleine vijf jaar helemaal gaan ontsporen als de vergrijzing inslaat. Het is tevens onvermijdelijk dat de komende generaties langer zullen moeten werken, al is het maar omdat de levensverwachting ook meer en meer stijgt en de nataliteit daalt. Er moet ook dringend nagedacht worden over het arbeidsmarktbeleid en het beperken van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd en een strikter activeringsbeleid lijken onvermijdbaar. Al deze maatregelen kunnen een overgang zijn naar verregaande privatiseringen, maar dit zal in ieder geval zijn tijd vragen. Mensen die bijvoorbeeld heel hun leven geld afgedragen hebben in de veronderstelling hiervan na pensionering de vruchten te plukken, kan men moeilijk nu in de kou laten staan. Overgangsmaatregelen zijn nodig; dat ontkennen liberalen ook niet.
Maar er zijn ook andere oplossingen. Als we terugkijken naar het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, zien we dat de meeste mensen aangesloten waren bij private mutualiteiten of broederschappen in de Angelsaksische landen, systemen die zeer goed werkten. En dit is een interessant concept. Stel dat men een groep mensen heeft die samen een kleine gemeenschap vormt. De leden van deze gemeenschap beslissen vrijwillig om een deel van hun inkomsten af te staan als vorm van ‘sociale zekerheid’. En er worden een aantal regels gesteld: wanneer er beroep kan gedaan worden op deze gelden, hoe hoog de vergoedingen dan liggen, ... Als er iemand ziek wordt, worden de ziekenhuiskosten betaald. Als er iemand sterft, wordt er een bedrag uitgekeerd aan de familie om dit inkomensverlies op te vangen. Als er iemand zonder werk valt, krijgt hij gedurende de tijd dat hij zonder werk zit een uitkering. En zo kunnen er nog tal van andere regels ingevoerd worden. Wat zijn nu de voordelen van dit systeem ten opzichte van het systeem zoals we het de dag van vandaag kennen? Ten eerste gaat de begunstigde zo weinig mogelijk van het systeem willen profiteren. Zijn band met de andere leden is veel sterker en hij zal de andere leden niet voor het hoofd willen stoten uit vrees uit het systeem gebannen te worden. Ten tweede zal de controle veel gemakkelijker verlopen. De groep is kleiner en misbruik valt sneller op en zal sneller aangeklaagd kunnen worden.
Dit lijkt mij al bij al een zeer liberaal systeem en ontkracht het veelgehoorde argument dat liberalen tegen gemeenschappen zouden zijn. Ze zijn eerder tegen het gedwongen lid zijn van een bepaalde gemeenschap of Staat. Het is niet omdat een liberaal als individualist de onafhankelijkheid van het individu hoog in het vaandel voert, dat hij daarmee tegen het verenigen van mensen zou zijn. Het is niet antiliberaal om te stellen dat mensen vrijwillig toe of uit een gemeenschap kunnen treden en dat aan deze toetreding een aantal regels vasthangen. Het lijkt mij eerder dat het uitbouwen van een sterke Staat leidt tot het ondermijnen van het gemeenschapsgevoel en de sociale banden tussen mensen. Belastingsbetalers hebben niet meer het gevoel dat hun geld bijdraagt tot de alom geprezen solidariteit en het steuntrekkende deel van de bevolking vindt deze steun van de Staat maar normaal. Waarom de noodzaak voelen om deel uit te maken van een gemeenschap als men al deze voordelen sowieso al krijgt van de Staat? Waarom naar werk zoeken als de laagste lonen gelijk zijn aan wat men zo al krijgt? Het systeem van private mutualiteiten waar mensen vrijwillig een deel van hun inkomen afgaven om anderen tijdelijk uit de nood te helpen is verworden tot een incentive van asociaal gedrag.
Nu ben ik de eerste om toe te geven dat de kans klein is dat er de komende jaren terug geëvolueerd wordt naar een dergelijk systeem. Het is echter van kapitaal belang dat deze verantwoordelijkheidszin terugkomt bij de burgers en hierbij kunnen verregaande privatiseringen en rationaliseringen in de sociale zekerheid zeker soelaas bieden. Dat dit grote uitdagingen zal bieden op politiek vlak staat vast. Het is niet voor niets dat tal van professoren en economen al langer waarschuwen dat de hervormingen op communautair vlak niets voorstellen met wat ons nog te wachten staat op het gebied van het hervormen van de sociale zekerheid, zeker indien men deze betaalbaar wil houden. Geachte dames en heren politici, het zou dan ook aangewezen zijn niet te lang meer te wachten met het aanpakken van dit karwei. De toekomstige generaties danken u!
Dit opiniestuk van Jens Moens verscheen ook in het magazine "Blauwdruk", bij het LVSV en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten van hem op www.lvsvleuven.be.
Dat ik de Europese Unie persoonlijk geen warm hart toedraag, is geweten. Ik geloof immers niet in de vermeende deugden van deze superbureaucratie, en al helemaal niet in de meerwaarde van harmoniseringen en centraliseringen. Concurrentie is mijns inziens primordiaal om tot welvaart te komen, ook tussen lidstaten onderling, net als open markten en vrijhandel. Europa heeft pretentie, maar kan dat niet staven met daden. De EU faalt immers schromelijk op al deze terreinen, ook al blijft ze haar pioniersrol inzake liberaliseringen en interne markt cultiveren. De interne markt is immers nog steeds niet compleet. Zelfs bij benadering nog niet. EU-burgers kunnen bijvoorbeeld nog steeds niet vrij diensten verstrekken in andere lidstaten, en ook de vrijheid van personen binnen de Europese Unie is een lege doos. Europa geeft geen snars om vrijhandel en voert al decennialang een moordende handelspolitiek met torenhoge importtaksen, overgesubsidieerde exportgoederen en initiatieffnuikende regelneverij. De Europese Unie is trouwens niet eens een vrijhandelszone, maar een doodgewone douane-unie. En de Eurocratie wil natuurlijk van geen wijken weten. Daarvoor is ze trouwens té goed betaald en té weinig verantwoordelijk voor de eigen daden, en heeft ze té veel macht.
De Europese boekhoudingen zijn al veertien jaar op rij door het Europese Rekenhof verworpen en zelfs de fraudewaakhond OLAF ligt tegenwoordig onder vuur omwille van corruptie en fraude in de eigen rangen. De denktank “Open Europe” stelde vorige maand een bloemlezing samen van de honderd meest schrijnende uitingen van Europees wanbeleid en verspilling van belastinggeld. Het mag gerust gesuggereerd worden dat “Open Europe” waarschijnlijk meer tijd gestoken heeft in de uiteindelijke selectie van wantoestanden dan in het verzamelen ervan. Maar waarom zou de Europese Unie zich ook herpakken? Het “ever closer union”-model is op sterven na dood. De traditionele Duits-Franse as ligt op apengaten. Italië en Spanje zakken verder weg in de armoede. Het Verenigd Koninkrijk blijft moeilijk doen en de dreigende verkiezingsoverwinning van de Tories, die op hun laatste partijcongres resoluut de kaart van hun Eurosceptische parlementsleden getrokken hebben, doet de situatie zeker geen goed. Ierland zei als derde van drie landen nee tegen de Europese Grondwet in een referendum, en ook Polen en Tsjechië lijken - Godzijdank! - terug minder Europees te denken dan enkele weken terug.
Declan Ganley richtte vorige week een eigen Eurokritische partij op met de alleszeggende naam “Libertas” en onmiddellijk kondigde de Tsjechische president Vaclav Klaus aan de rangen van Libertas te zullen vervoegen, net als de Franse soevereinisten van Philippe De Villiers’ Beweging voor Frankrijk. Anderen zullen in de komende weken en maanden zeker nog volgen. Ook Lijst Dedecker zou deze piste aan het onderzoeken zijn, zeker als uiteindelijk toch Derk-Jan Eppink, gewezen Europees Mandarijn, klokkenluider en bekend Eurocriticus, de Europese lijst van LDD zal gaan trekken in juni. In volle economische crisis dachten de Eurofederalisten eindelijk hun gram te halen. Voor even maar. Noorwegen wou plots toetreden, Zweden en Denemarken wilden voor de Euro gaan, maar nu de hype over haar hoogtepunt heen is, lijkt dat allemaal een pak minder waarschijnlijk. Het kleine IJsland wordt nu gepaaid om lid van de EU te worden, maar uiteindelijk zal dat ook een maat voor niets blijken. De libertarische regeringspartij zit gewrongen tussen het nakende faillissement van de IJslandse staat en de gulle hand van Brussel, maar uiteindelijk zullen ook de IJslanders beseffen dat ze net dankzij hun onafhankelijkheid doorheen hun geschiedenis tientallen zware tegenslagen het hoofd hebben kunnen bieden en tot enkele maanden geleden uitgegroeid waren tot ’s werelds tweede of derde rijkste land.
En ook België blijft niet gespaard van de Europese nonsens. “De Standaard” pakte deze week uit met het bericht dat er de komende jaren nog steeds geen TGV zal rijden tussen Nederland en België op de speciaal daarvoor aangelegde spoorlijnen. Infrabel had immers de laatste Europese veiligheidsvoorschriften toegepast (om zoals altijd de beste leerling van de Europese klas te zijn) zonder bijkomend onderzoek. Wat blijkt nu? Er bestaan nog geen HST-treinstellen die aan deze veiligheidsvoorschriften voldoen! Infrabel moet nu nog tot minstens 2010 wachten alvorens ze nieuwe veiligheidsconforme treinstellen kan aankopen. Toen ik dit hoorde, sprong ik een gat in de lucht. Doorgaans bleven dit soort voorbeelden van Europese bureaucratie en contraproductieve regelgeving immers beperkt tot andere landen, zoals sommige Britse autonome eilanden die de EU-regulering rond vrachtwagens moesten ratificeren, ook al waren vrachtwagens op die eilanden verboden. Of de EU die de typische Londense dubbeldekbussen verboden heeft, of de té vette Britse boterbrandewijn, of de Stiltonkaas wegens een té hoog zoutgehalte. Of het lachwekkende verbod op de verkoop van peervormige appels en rechte bananen! Om van de dikte van banden of de breedte van publieke schommels nog maar te zwijgen! En wisten jullie dat er sprake is om “Irish pubs” als regionaal merk te erkennen zodat enkel nog Ieren deze mogen uitbaten? En dat houtovens dreigen verboden te worden, ook in pizzeria’s? Of dat brandweerlui voortaan maar voor enkele verdiepingen hun glijdpaal mogen gebruiken?
Deze week bereikte me ook nog een ander nieuwtje over de gevolgen van de Europese bemoeizucht. Als internationaal georiënteerd libertariër heb ik nogal wat contacten op de fiscaal vriendelijke Kanaaleilanden. Eén van hen is een uitgeweken Sloveen die al enkele jaren op Sark, het kleinste Kanaaleiland en net als de andere eilanden een autonoom onderdeel van het Verenigd Koninkrijk, woont en werkt. Toen ik hem in oktober opnieuw tegen het lijf liep in Londen vertelde hij nog in geuren en kleuren hoe schitterend het leven op Sark, met zijn 600 inwoners, wel was. Belastingen waren er eizona niet. De levenskwaliteit was er formidabel en iedereen kende er iedereen waardoor er ook geen misdaad was. Bijna had hij mij toen kunnen overtuigen om ook zelf naar Sark uit te wijken. Volgens deze Sloveen was Sark niets minder dan het “libertarische Walhalla” van Europa. Maar daar is ondertussen verandering ingekomen. Dit jaar besliste de Europese Unie met de Labour-regering als medeplichtige immers dat Sark wel degelijk integraal deel uitmaakt van de EU en dus alle EU-regels, het zogenaamde “acquis communautaire” moet overnemen, ongeacht de unieke situatie van Sark. Sark is autovrij bijvoorbeeld, maar toch moest het alle autoreguleringen ratificeren.
Maar daar bleef het natuurlijk niet bij. De EU pretendeert ook nog steeds een “gemeenschap van waarden” te zijn die de democratie hoog in het vaandel draagt. En ook al mogen wij de Europese Commissie niet verkiezen, ontsnapt de Raad van Ministers volledig aan volks- of mediascrutine, is het leger van 180,000 Eurocraten niet eens aansprakelijk voor haar fouten, en kunnen we het bevoegdheidsloze Europees Parlement in het beste geval enkel maar als democratisch schaamlapje beschouwen, toch houdt de EU, samen met Vatikaanstad en Belarus de laatste dictaturen van het continent, vast aan de strikte democratische standaard. Tot dit jaar was Sark immers het laatste feodale land van Europa en allesbehalve een democratie. Enkel de veertig landeigenaars hadden immers stemrecht én automatisch zitting in het parlement, de “Chief Pleas”. Maar daar is nu verandering ingekomen. De EU eiste dat ook de niet-landeigenaars stemrecht zouden krijgen. Het gevolg daarvan? De éénheid onder de inwoners van Sark is verdwenen. De meerderheid van de kiezers verkoos vorige week woensdag gewoon opnieuw de oude landeigenaars en de Eurofiele Barclay-broers trokken al hun investeringen daags na de uitslag terug uit Sark omdat de bevolking zich niet achter de “democratisering” geschaard had. De Barclay-broers stelden voor de verkiezingen een vierde van de totale bevolking van Sark te werk. Of hoe de EU met haar kruisvaart tegen alles wat niet voldoende progressief of egalitair is, een florerend soeverein eiland op de rand van de afgrond gebracht heeft. Waarom moest Brussel zich daar überhaupt gaan moeien? En vergeet alstublieft niet dat wij uiteindelijk allemaal slachtoffers zijn van de Brusselse tirannie. De Europese draak moet gewoon dood! Maar kunnen en willen we nog wel tot juni wachten?
Dit artikel verscheen ook bij het Leuvense Liberaal Vlaams Studentenverbond, alsook op Het Vrije Volk en In Flanders Fields.
Meer over het Europese wanbeleid op www.openeurope.org.uk.
De Europese boekhoudingen zijn al veertien jaar op rij door het Europese Rekenhof verworpen en zelfs de fraudewaakhond OLAF ligt tegenwoordig onder vuur omwille van corruptie en fraude in de eigen rangen. De denktank “Open Europe” stelde vorige maand een bloemlezing samen van de honderd meest schrijnende uitingen van Europees wanbeleid en verspilling van belastinggeld. Het mag gerust gesuggereerd worden dat “Open Europe” waarschijnlijk meer tijd gestoken heeft in de uiteindelijke selectie van wantoestanden dan in het verzamelen ervan. Maar waarom zou de Europese Unie zich ook herpakken? Het “ever closer union”-model is op sterven na dood. De traditionele Duits-Franse as ligt op apengaten. Italië en Spanje zakken verder weg in de armoede. Het Verenigd Koninkrijk blijft moeilijk doen en de dreigende verkiezingsoverwinning van de Tories, die op hun laatste partijcongres resoluut de kaart van hun Eurosceptische parlementsleden getrokken hebben, doet de situatie zeker geen goed. Ierland zei als derde van drie landen nee tegen de Europese Grondwet in een referendum, en ook Polen en Tsjechië lijken - Godzijdank! - terug minder Europees te denken dan enkele weken terug.
Declan Ganley richtte vorige week een eigen Eurokritische partij op met de alleszeggende naam “Libertas” en onmiddellijk kondigde de Tsjechische president Vaclav Klaus aan de rangen van Libertas te zullen vervoegen, net als de Franse soevereinisten van Philippe De Villiers’ Beweging voor Frankrijk. Anderen zullen in de komende weken en maanden zeker nog volgen. Ook Lijst Dedecker zou deze piste aan het onderzoeken zijn, zeker als uiteindelijk toch Derk-Jan Eppink, gewezen Europees Mandarijn, klokkenluider en bekend Eurocriticus, de Europese lijst van LDD zal gaan trekken in juni. In volle economische crisis dachten de Eurofederalisten eindelijk hun gram te halen. Voor even maar. Noorwegen wou plots toetreden, Zweden en Denemarken wilden voor de Euro gaan, maar nu de hype over haar hoogtepunt heen is, lijkt dat allemaal een pak minder waarschijnlijk. Het kleine IJsland wordt nu gepaaid om lid van de EU te worden, maar uiteindelijk zal dat ook een maat voor niets blijken. De libertarische regeringspartij zit gewrongen tussen het nakende faillissement van de IJslandse staat en de gulle hand van Brussel, maar uiteindelijk zullen ook de IJslanders beseffen dat ze net dankzij hun onafhankelijkheid doorheen hun geschiedenis tientallen zware tegenslagen het hoofd hebben kunnen bieden en tot enkele maanden geleden uitgegroeid waren tot ’s werelds tweede of derde rijkste land.
En ook België blijft niet gespaard van de Europese nonsens. “De Standaard” pakte deze week uit met het bericht dat er de komende jaren nog steeds geen TGV zal rijden tussen Nederland en België op de speciaal daarvoor aangelegde spoorlijnen. Infrabel had immers de laatste Europese veiligheidsvoorschriften toegepast (om zoals altijd de beste leerling van de Europese klas te zijn) zonder bijkomend onderzoek. Wat blijkt nu? Er bestaan nog geen HST-treinstellen die aan deze veiligheidsvoorschriften voldoen! Infrabel moet nu nog tot minstens 2010 wachten alvorens ze nieuwe veiligheidsconforme treinstellen kan aankopen. Toen ik dit hoorde, sprong ik een gat in de lucht. Doorgaans bleven dit soort voorbeelden van Europese bureaucratie en contraproductieve regelgeving immers beperkt tot andere landen, zoals sommige Britse autonome eilanden die de EU-regulering rond vrachtwagens moesten ratificeren, ook al waren vrachtwagens op die eilanden verboden. Of de EU die de typische Londense dubbeldekbussen verboden heeft, of de té vette Britse boterbrandewijn, of de Stiltonkaas wegens een té hoog zoutgehalte. Of het lachwekkende verbod op de verkoop van peervormige appels en rechte bananen! Om van de dikte van banden of de breedte van publieke schommels nog maar te zwijgen! En wisten jullie dat er sprake is om “Irish pubs” als regionaal merk te erkennen zodat enkel nog Ieren deze mogen uitbaten? En dat houtovens dreigen verboden te worden, ook in pizzeria’s? Of dat brandweerlui voortaan maar voor enkele verdiepingen hun glijdpaal mogen gebruiken?
Deze week bereikte me ook nog een ander nieuwtje over de gevolgen van de Europese bemoeizucht. Als internationaal georiënteerd libertariër heb ik nogal wat contacten op de fiscaal vriendelijke Kanaaleilanden. Eén van hen is een uitgeweken Sloveen die al enkele jaren op Sark, het kleinste Kanaaleiland en net als de andere eilanden een autonoom onderdeel van het Verenigd Koninkrijk, woont en werkt. Toen ik hem in oktober opnieuw tegen het lijf liep in Londen vertelde hij nog in geuren en kleuren hoe schitterend het leven op Sark, met zijn 600 inwoners, wel was. Belastingen waren er eizona niet. De levenskwaliteit was er formidabel en iedereen kende er iedereen waardoor er ook geen misdaad was. Bijna had hij mij toen kunnen overtuigen om ook zelf naar Sark uit te wijken. Volgens deze Sloveen was Sark niets minder dan het “libertarische Walhalla” van Europa. Maar daar is ondertussen verandering ingekomen. Dit jaar besliste de Europese Unie met de Labour-regering als medeplichtige immers dat Sark wel degelijk integraal deel uitmaakt van de EU en dus alle EU-regels, het zogenaamde “acquis communautaire” moet overnemen, ongeacht de unieke situatie van Sark. Sark is autovrij bijvoorbeeld, maar toch moest het alle autoreguleringen ratificeren.
Maar daar bleef het natuurlijk niet bij. De EU pretendeert ook nog steeds een “gemeenschap van waarden” te zijn die de democratie hoog in het vaandel draagt. En ook al mogen wij de Europese Commissie niet verkiezen, ontsnapt de Raad van Ministers volledig aan volks- of mediascrutine, is het leger van 180,000 Eurocraten niet eens aansprakelijk voor haar fouten, en kunnen we het bevoegdheidsloze Europees Parlement in het beste geval enkel maar als democratisch schaamlapje beschouwen, toch houdt de EU, samen met Vatikaanstad en Belarus de laatste dictaturen van het continent, vast aan de strikte democratische standaard. Tot dit jaar was Sark immers het laatste feodale land van Europa en allesbehalve een democratie. Enkel de veertig landeigenaars hadden immers stemrecht én automatisch zitting in het parlement, de “Chief Pleas”. Maar daar is nu verandering ingekomen. De EU eiste dat ook de niet-landeigenaars stemrecht zouden krijgen. Het gevolg daarvan? De éénheid onder de inwoners van Sark is verdwenen. De meerderheid van de kiezers verkoos vorige week woensdag gewoon opnieuw de oude landeigenaars en de Eurofiele Barclay-broers trokken al hun investeringen daags na de uitslag terug uit Sark omdat de bevolking zich niet achter de “democratisering” geschaard had. De Barclay-broers stelden voor de verkiezingen een vierde van de totale bevolking van Sark te werk. Of hoe de EU met haar kruisvaart tegen alles wat niet voldoende progressief of egalitair is, een florerend soeverein eiland op de rand van de afgrond gebracht heeft. Waarom moest Brussel zich daar überhaupt gaan moeien? En vergeet alstublieft niet dat wij uiteindelijk allemaal slachtoffers zijn van de Brusselse tirannie. De Europese draak moet gewoon dood! Maar kunnen en willen we nog wel tot juni wachten?
Dit artikel verscheen ook bij het Leuvense Liberaal Vlaams Studentenverbond, alsook op Het Vrije Volk en In Flanders Fields.
Meer over het Europese wanbeleid op www.openeurope.org.uk.
Keynes is hot. Steeds vaker komt zijn naam voor in de columns en artikels van zowel internationale als nationale bladen. Een korte zoekopdracht op Mediargus vormt hiervoor een mooi bewijs: in de laatste 3 maanden verschijnt de term Keynes viermaal zo veel in artikels als in de voorgaande drie. Voor diegenen die de man niet kennen is een korte beschrijving misschien op zijn plaats. John Maynard Keynes was een Brits econoom, die wereldberoemd werd toen hij midden de jaren ‘30 zijn grootste werk publiceerde, dat de basis vormde voor de moderne macro-economie. In tegenstelling tot wat sommigen misschien denken over ‘neoliberale economen’ voorziet de Keynesiaanse doctrine in grote bevoegdheden voor de overheid als het gaat over monetair en budgettair beleid. Er wordt vaak beweerd dat het de New Deal was die de Grote Depressie uiteindelijk heeft opgelost. Het is vanuit deze invalshoek dat heel wat hedendaagse journalisten beleidsaanbevelingen doen. Dit artikel zal aantonen dat er meer redenen zijn voor deze recente golf van populariteit dan de intrinsieke waarde van het Keynesiaans perspectief.
Het is belangrijk om te beseffen dat er binnen de economische wetenschap heel wat kritiek bestaat op Keynes’ ideëen. Nobelprijswinnaars zoals Friedrich von Hayek en Milton Friedman hebben beiden vanuit hun perspectief sterke tegenwerpingen geleverd aan het idee dat overheden in staat zijn economische activiteit duurzaam te stimuleren met verlagingen van de rente (monetair beleid) en met meer uitgaven (budgettair beleid). Deze kentering wordt ook duidelijk als men kijkt naar een state of the art van de hedendaagse macro-economie: naarmate de modellen complexer worden moet men meer en meer Keynesiaanse aanbevelingen met een korrel zout nemen. Met bovenstaande willen we zeker niet beweren dat de geest van Keynes dood en begraven is binnen de moderne academische consensus. Wel is ze het onderwerp van debat en nuancering, wat niet altijd gereflecteerd lijkt in de recente wildgroei aan artikels die hem en zijn maatregelen aanhaalt.
Waarom is Keynes dan zo populair bij onze journalisten en columnisten? Over deze groepen, die men tot de intelligentsia van de samenleving kan rekenen, kan gezegd worden dat ze een verschillend ideologisch profiel hebben dan het publiek waarvoor ze schrijven. Deze gedachte werd bijna 60 jaar geleden al geopperd door Hayek in “The Intellectuals and Socialism”. Daarin schuift Hayek naar voren hoe het volgens hem komt dat intellectuelen, zoals journalisten, socialistischer zijn dan het merendeel van de bevolking. Misschien is het goed om op dit moment te verduidelijken dat Hayek, hoewel zelf overtuigd liberaal, mensen met een linksere overtuiging geen slechte bedoelingen toeschrijft. Volgens hem vallen er in de opgeleide laag van de samenleving mensen met allerlei overtuigingen te vinden. Mensen maken hun levenskeuzes ook op basis van die overtuigingen. Dit zorgt ervoor dat mensen die hervormingsgezind zijn eerder een beroep gaan kiezen waarin ze ook de kans hebben om de koers die de maatschappij voert te bepalen. Het journalistieke beroep oefent aantrekkingskracht uit op mensen met linkse overtuigingen.
Ook recent empirisch onderzoek van de UGent bevestigt dit profiel. Door de verspreiding van enquêtes bij Vlaamse beroepsjournalisten kwamen onderzoekers te weten dat het merendeel van de journalisten zich progressiever beschouwt dan het medium waarvoor ze schrijven. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de redacties van onze Vlaamse media een rode speeltuin vormen. Er zijn meer filters die bepalen hoe het nieuws er uitziet dan de individuele journalist. Toch is de algemene ideologische overtuiging van journalisten van belang voor dit onderwerp. Iemand met een links en progressief profiel zal immers minder problemen hebben met overheidsinmenging in de economie. Maar waarom zijn de ideeën van Keynes juist nu zo populair? Volgens ons is dit zowel bij zowel journalisten en columnisten als bij politici om een vergelijkbare reden. Het Keynesiaanse perspectief vertolken biedt hen namelijk mogelijkheden.
Politici waren de laatste jaren begrensd in hun beslissingen met grote economische schaal door internationale verdragen, zoals het Europese Groei- en Stabiliteitspact en internationale handelsverdragen. Hoewel er hier op heel wat kritiek te leveren valt vormden deze op een bepaalde manier toch een check op de beslissingsfeer van politici. Deze internationale crisis biedt hen echter de mogelijkheid om deze inperking van hun macht in vraag te stellen. Sarkozy vormt een goed voorbeeld van een politicus die de rol van de overheid en regulering drastisch zou willen vergroten om de economische problematiek te bedwingen. Deze aanzwellende roep om regulering en afbouw van de grenzen aan overheidsinterventie creëert echter een klimaat waarin het moeilijk wordt om het goede van het slechte te scheiden; niet elke maatregel is even goed, en de maatregelen die echt genomen zouden moeten worden om economische crisissen te voorkomen zijn zo drastisch en fundamenteel dat geen politicus zo gek is om ze voor te stellen.
Veel van de maatregelen die politici kunnen nemen om op korte termijn de economie weer aan te zwengelen (zoals agressieve renteverlagingen) zaaien dan weer de zaden die op langere termijn tot recessie leiden. Ondanks het feit dat volgens heel wat experten de mogelijkheden van deze monetaire maatregel uitgeput lijken (de liquiditeitsval) blijven overheden in samenwerking met de centrale banken toch de rente verlagen, in een poging om de noodzakelijke recessie uit te stellen. Wanneer de economische werkelijkheid de door hun gecreeërde leugen achterhaalt zijn deze beleidsmakers vaak niet meer aan te duiden als de verantwoordelijkheden. Lezers die denken dat alleen bankdirecteurs zich verrijken door naar de korte termijn te kijken vergissen zich dus.
Ook journalisten hebben een belangrijke rol in het voeden van een klimaat van de politieke quick fix. Hoewel hun invloed op de publieke opinie altijd gebonden is aan bepaalde voorwaarden hebben ze er toch hun aandeel in. Journalisten hebben het niet gemakkelijk gehad het laatste anderhalf jaar. Ze moesten berichten over een economische crisis die zo onbedwingbaar leek dat zelfs de experten die ze uitnodigden elkaar tegenspraken. Als zelfs de kenners er niet in slagen duiding te verschaffen over een onderwerp is het niet gemakkelijk om, met de schaarse middelen waarover journalisten vandaag vaak slechts beschikken, het kaf van het koren te scheiden. Het is niet moeilijk om te zien hoe een politicus die een ideetje opwerpt een welkome uitweg vormt uit deze situatie, vooral wanneer hij er de naam van een wereldbekende econoom aan verbindt. Op die manier kan de nood aan oplossingen die bij het publiek bestaat tegemoet gekomen worden. Zelfs de journalisten en columnisten die van nature huiverig staan tegenover politieke oplossingen zullen geneigd zijn om mee te gaan in het discours van de noodzakelijke overheidsinmenging, want een krant of weekblad dat dat niet doet zal in tijden van angst en onzekerheid minder gelezen worden indien zijn concurrenten wel hapklare antwoorden weten te bieden.
De problemen van vandaag zijn dus niet alleen de problemen van politiek of van economie. Het is ook een probleem van de journalistiek. Het kleine aandeel journalisten dat, ondanks de druk die bestaat op hun schaarse tijd en middelen, zich nog bezig houdt met kritische duiding van economische fenomenen zoekt de oplossingen te veel in een bepaalde hoek. Het volstaat niet om te lezen wat een of andere hippe auteur beschouwt als de oorzaken van de crisis van de dag. Een goede journalist moet deze eenmalige verklaring kunnen kaderen binnen een bredere theorie. Kennis van hoe een markt werkt is cruciaal voor het kunnen duiden van economische fenomenen. Zo niet is de met beperkte tijd en bronnen gezegende journalist altijd in het nadeel tegenover politici en belangengroepen die wél de middelen bezitten om hun gedrag mooi te kaderen. Een weerbare journalistiek is nodig om het “ratchet”-effect tegen te gaan: het gevaar dat in tijden van economische crisis het beslissingsdomein van de overheid zo sterk groeit dat, eenmaal de crisis voorbij, ze niet meer tot haar vorige grootte ingekrompen kan worden.
Journalisten hebben een grote verantwoordelijkheid. Indien ze die niet nemen, zijn de mensen en hun welvaart overgeleverd aan machtige economische en politieke krachten die ondanks al hun PR en communicatiemanagement vooral hun eigen doelstellingen nastreven. Een weerbare journalistiek, gewapend met de economische theorie die de drogredenen van de machtigen kan blootleggen, is nodig om er voor te zorgen dat de rechten van gewone mensen niet geschonden worden. Burgers verdienen beter dan herkauwde kant-en-klare oplossingen.
Dit artikel van Yannis Tenret verscheen ook in het LVSV-magazine "Blauwdruk" en op de website van het Murray Rothbard Institute.
Meer teksten van hem op www.mediatingeconomics.com.
Het is belangrijk om te beseffen dat er binnen de economische wetenschap heel wat kritiek bestaat op Keynes’ ideëen. Nobelprijswinnaars zoals Friedrich von Hayek en Milton Friedman hebben beiden vanuit hun perspectief sterke tegenwerpingen geleverd aan het idee dat overheden in staat zijn economische activiteit duurzaam te stimuleren met verlagingen van de rente (monetair beleid) en met meer uitgaven (budgettair beleid). Deze kentering wordt ook duidelijk als men kijkt naar een state of the art van de hedendaagse macro-economie: naarmate de modellen complexer worden moet men meer en meer Keynesiaanse aanbevelingen met een korrel zout nemen. Met bovenstaande willen we zeker niet beweren dat de geest van Keynes dood en begraven is binnen de moderne academische consensus. Wel is ze het onderwerp van debat en nuancering, wat niet altijd gereflecteerd lijkt in de recente wildgroei aan artikels die hem en zijn maatregelen aanhaalt.
Waarom is Keynes dan zo populair bij onze journalisten en columnisten? Over deze groepen, die men tot de intelligentsia van de samenleving kan rekenen, kan gezegd worden dat ze een verschillend ideologisch profiel hebben dan het publiek waarvoor ze schrijven. Deze gedachte werd bijna 60 jaar geleden al geopperd door Hayek in “The Intellectuals and Socialism”. Daarin schuift Hayek naar voren hoe het volgens hem komt dat intellectuelen, zoals journalisten, socialistischer zijn dan het merendeel van de bevolking. Misschien is het goed om op dit moment te verduidelijken dat Hayek, hoewel zelf overtuigd liberaal, mensen met een linksere overtuiging geen slechte bedoelingen toeschrijft. Volgens hem vallen er in de opgeleide laag van de samenleving mensen met allerlei overtuigingen te vinden. Mensen maken hun levenskeuzes ook op basis van die overtuigingen. Dit zorgt ervoor dat mensen die hervormingsgezind zijn eerder een beroep gaan kiezen waarin ze ook de kans hebben om de koers die de maatschappij voert te bepalen. Het journalistieke beroep oefent aantrekkingskracht uit op mensen met linkse overtuigingen.
Ook recent empirisch onderzoek van de UGent bevestigt dit profiel. Door de verspreiding van enquêtes bij Vlaamse beroepsjournalisten kwamen onderzoekers te weten dat het merendeel van de journalisten zich progressiever beschouwt dan het medium waarvoor ze schrijven. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de redacties van onze Vlaamse media een rode speeltuin vormen. Er zijn meer filters die bepalen hoe het nieuws er uitziet dan de individuele journalist. Toch is de algemene ideologische overtuiging van journalisten van belang voor dit onderwerp. Iemand met een links en progressief profiel zal immers minder problemen hebben met overheidsinmenging in de economie. Maar waarom zijn de ideeën van Keynes juist nu zo populair? Volgens ons is dit zowel bij zowel journalisten en columnisten als bij politici om een vergelijkbare reden. Het Keynesiaanse perspectief vertolken biedt hen namelijk mogelijkheden.
Politici waren de laatste jaren begrensd in hun beslissingen met grote economische schaal door internationale verdragen, zoals het Europese Groei- en Stabiliteitspact en internationale handelsverdragen. Hoewel er hier op heel wat kritiek te leveren valt vormden deze op een bepaalde manier toch een check op de beslissingsfeer van politici. Deze internationale crisis biedt hen echter de mogelijkheid om deze inperking van hun macht in vraag te stellen. Sarkozy vormt een goed voorbeeld van een politicus die de rol van de overheid en regulering drastisch zou willen vergroten om de economische problematiek te bedwingen. Deze aanzwellende roep om regulering en afbouw van de grenzen aan overheidsinterventie creëert echter een klimaat waarin het moeilijk wordt om het goede van het slechte te scheiden; niet elke maatregel is even goed, en de maatregelen die echt genomen zouden moeten worden om economische crisissen te voorkomen zijn zo drastisch en fundamenteel dat geen politicus zo gek is om ze voor te stellen.
Veel van de maatregelen die politici kunnen nemen om op korte termijn de economie weer aan te zwengelen (zoals agressieve renteverlagingen) zaaien dan weer de zaden die op langere termijn tot recessie leiden. Ondanks het feit dat volgens heel wat experten de mogelijkheden van deze monetaire maatregel uitgeput lijken (de liquiditeitsval) blijven overheden in samenwerking met de centrale banken toch de rente verlagen, in een poging om de noodzakelijke recessie uit te stellen. Wanneer de economische werkelijkheid de door hun gecreeërde leugen achterhaalt zijn deze beleidsmakers vaak niet meer aan te duiden als de verantwoordelijkheden. Lezers die denken dat alleen bankdirecteurs zich verrijken door naar de korte termijn te kijken vergissen zich dus.
Ook journalisten hebben een belangrijke rol in het voeden van een klimaat van de politieke quick fix. Hoewel hun invloed op de publieke opinie altijd gebonden is aan bepaalde voorwaarden hebben ze er toch hun aandeel in. Journalisten hebben het niet gemakkelijk gehad het laatste anderhalf jaar. Ze moesten berichten over een economische crisis die zo onbedwingbaar leek dat zelfs de experten die ze uitnodigden elkaar tegenspraken. Als zelfs de kenners er niet in slagen duiding te verschaffen over een onderwerp is het niet gemakkelijk om, met de schaarse middelen waarover journalisten vandaag vaak slechts beschikken, het kaf van het koren te scheiden. Het is niet moeilijk om te zien hoe een politicus die een ideetje opwerpt een welkome uitweg vormt uit deze situatie, vooral wanneer hij er de naam van een wereldbekende econoom aan verbindt. Op die manier kan de nood aan oplossingen die bij het publiek bestaat tegemoet gekomen worden. Zelfs de journalisten en columnisten die van nature huiverig staan tegenover politieke oplossingen zullen geneigd zijn om mee te gaan in het discours van de noodzakelijke overheidsinmenging, want een krant of weekblad dat dat niet doet zal in tijden van angst en onzekerheid minder gelezen worden indien zijn concurrenten wel hapklare antwoorden weten te bieden.
De problemen van vandaag zijn dus niet alleen de problemen van politiek of van economie. Het is ook een probleem van de journalistiek. Het kleine aandeel journalisten dat, ondanks de druk die bestaat op hun schaarse tijd en middelen, zich nog bezig houdt met kritische duiding van economische fenomenen zoekt de oplossingen te veel in een bepaalde hoek. Het volstaat niet om te lezen wat een of andere hippe auteur beschouwt als de oorzaken van de crisis van de dag. Een goede journalist moet deze eenmalige verklaring kunnen kaderen binnen een bredere theorie. Kennis van hoe een markt werkt is cruciaal voor het kunnen duiden van economische fenomenen. Zo niet is de met beperkte tijd en bronnen gezegende journalist altijd in het nadeel tegenover politici en belangengroepen die wél de middelen bezitten om hun gedrag mooi te kaderen. Een weerbare journalistiek is nodig om het “ratchet”-effect tegen te gaan: het gevaar dat in tijden van economische crisis het beslissingsdomein van de overheid zo sterk groeit dat, eenmaal de crisis voorbij, ze niet meer tot haar vorige grootte ingekrompen kan worden.
Journalisten hebben een grote verantwoordelijkheid. Indien ze die niet nemen, zijn de mensen en hun welvaart overgeleverd aan machtige economische en politieke krachten die ondanks al hun PR en communicatiemanagement vooral hun eigen doelstellingen nastreven. Een weerbare journalistiek, gewapend met de economische theorie die de drogredenen van de machtigen kan blootleggen, is nodig om er voor te zorgen dat de rechten van gewone mensen niet geschonden worden. Burgers verdienen beter dan herkauwde kant-en-klare oplossingen.
Dit artikel van Yannis Tenret verscheen ook in het LVSV-magazine "Blauwdruk" en op de website van het Murray Rothbard Institute.
Meer teksten van hem op www.mediatingeconomics.com.
Are Europe’s politicians about to undo a decisive safeguard for freedom on the Old Continent? These days the talk in European chancelleries is all about clamping down on citizens who seek to protect their wealth in more amicable environments. The European Union and its predecessors have been progressively centralizing tax systems in Europe since the 1960s. But with bloated, unreformed welfare states confronted with unfavorable demographics, politicians are now more desperate than ever for revenue. The consequences are increasingly disquieting. One of the most visible measures against European citizens is the German secret service’s purchase earlier this year - for 4.2 million euros - of client data stolen by an employee of a private Liechtenstein bank. Peer Steinbrück, Germany’s finance minister, described it as “an investment with a sensational return, the deal of my life.” It is expected that the German government will confiscate at least 300 million euros of undeclared wealth. In a gesture akin to sharing the loot among comrades-in-arms, the German government passed on banking data concerning citizens of other countries to its respective counterparts. The support of both the European Union and the OECD for the German government’s action left no doubt that from now on the end would justify any means.
Meanwhile, the most productive Germans are fleeing the country, most to take up residence just south of the border, in non-EU Switzerland, causing even more frustration in Berlin. In the last four years no fewer than 68,000 Germans chose to emigrate to the Alpine republic, where the tax burden is on average a third lower. In 2007 alone, 29,309 German citizens made Switzerland their home -- a historical record. But the Germans, as the French and Italians have notoriously done for a long time, are also evading the state within its own borders. With the largest tax increase since the end of World War II implemented by the Merkel government in 2007, the German underground economy is estimated to have grown to 14.7 percent of gross domestic product last year. Faced with such trends, no wonder Europe’s politicians are becoming increasingly nervous. In their fight for self-preservation, the EU is a welcome tool. It can be used to make less competitive those countries deemed too attractive and thereby stem the citizens’ option of last resort: “voting with their feet” and leaving their country altogether. The EU is even reintroducing control of cash movements. Travellers entering or leaving the EU are now required to make a declaration to customs authorities if they are carrying “cash of an amount of 10,000 euros or more.” Undeclared cash may be “detained.” Almost 20 years after the fall of the Berlin Wall, the EU is busy building new barricades.
Tax centralization at the EU level progresses at a much faster pace than is generally perceived. Although the EU denies being concerned about tax rates, the European Commission, backed by high-tax governments, openly pursues the protection of its member states’ tax revenues against “harmful tax competition” and promotes the “coordination” of tax policy. The Commission thinks that upholding the unanimity rule for all tax decisions - a rule that still applies - will make it difficult to achieve the tax coordination it strives for. It has therefore proposed a switch to qualified-majority voting in many tax areas. To facilitate short-term advances, they have also begun to favour “soft” but politically influential measures by drawing up “codes of conduct” and recommendations rather than legislative proposals. Closer forms of cooperation among groups of states sharing the same position are also pursued.
The EU seeks to track European taxpayers by aiming for as extensive an exchange of information among tax authorities as possible. The most striking example of this is the Savings Tax Directive, in effect since mid-2005, under which each member state must set up an “automatic exchange of information” to notify other member states when their citizens earn interest income outside their home countries. Only Belgium, Luxembourg, and Austria are being permitted a transitional period during which they levy a withholding tax instead of violating bank secrecy. The EU so far has also signed equivalent withholding agreements with five non-member European states, including Switzerland, that have refused to set up an automatic exchange of information. Although the EU directive has been downplayed as being full of loopholes, in 2007 the withholding tax resulted in an additional burden of 653 million Swiss francs for EU residents saving their assets in Switzerland, and the EU now seeks to extend the agreement to other financial transactions.
Faced with the global mobility of capital, the European Commission is also attempting to include Hong Kong and Singapore in its international chase of EU savers, though unsuccessfully so far. The Asian jurisdictions are more reluctant to turn themselves into agents for the European tax authorities. In the United States, where according to an official survey European residents have deposited more than $1.7 trillion, the government refused to reply to the European Commission’s invitation to abide by the directive. The Commission is also contemplating the inclusion of Bahrain, the Bahamas, Canada, Dubai, Macao, and even Japan in its plans. This is clearly the next logical step in the European ambitions: a global tax cartel designed to follow European “tax evaders” fleeing from what must be seen, by the same analogy, as the EU’s “tax prison.”
On the corporate front, European governments are even bolder. The German and French finance ministries intend to push the long-standing proposal of a “common consolidated corporate tax base” -- a standardized measure for corporate income taxes. It is obvious that such a project is an important step toward tax centralization. The German finance minister makes no secret of it and has already called for a minimal tax rate of 30 percent on corporate income. He can count on support from the European commissioner for taxation, Lázsló Kovács, a former Hungarian communist apparatchik, who insists that “tax obstacles” would be lifted by a uniform approach. In much the same way as the planned economy was supposed to eliminate the costly duplication of market competition, the common tax base is supposed to eliminate the compliance costs of 27 tax authorities. Although competition between states, which enjoy territorial monopolies, cannot really be compared to market competition, experience shows where tax centralization leads.
In the case of the value-added tax, the EU similarly started by homogenizing the different tax bases. Later, at the insistence of the German government, it ended up standardizing the minimum VAT rate at 15 percent. At that time all countries went along because few governments could resist the comfort of a Europe-wide tax floor for a tax that collects more than a third of all revenues across the EU. Besides the VAT, the EU has also standardized excise taxes on alcoholic beverages, manufactured tobaccos, and energy products. With the customs union, the EU has also standardized tariffs and agricultural duties, which go directly into its budget. Estonia, for example, which had a more open trade policy, had to adopt the 10,794 tariffs in effect in the EU when it joined the organization. Tariff centralization prevents any country from moving to a more open trade policy and initiating a virtuous circle of trade liberalizations through emulation.
The European Commission also uses the dubious concept of “fiscal state aid” to force more “competitive” governments to discontinue attractive tax regimes. This conceptual drift is hazardous in more than one respect. First, by considering less onerous taxation as equivalent to a subsidy, the Commission makes no distinction between “not taking” and “giving.” Second, by characterizing less-heavy taxation as “aid,” the Commission explicitly implies that all resources belong to the state, which is then entitled to allocate them between the private and state sectors. This political appropriation of resources is striking when the Commission defines state aid - including “fiscal state aid” - as “state resources in any form whatsoever which distorts or threatens to distort competition.” No other tax dispute demonstrates the EU’s bad faith as clearly as its current disagreement with Switzerland. Last year the Commission declared that some longstanding Swiss tax rules applicable to administrative, holding, and service companies constitute a form of state aid incompatible with the proper functioning of the 1972 free-trade agreement between Switzerland and the other European nations. The Commission was only taking up complaints introduced by some member governments, members of the European Parliament, and corporations.
There can be no doubt that the intervention against Switzerland serves to protect the least competitive member states’ tax revenues and, in the case of corporations, to raise the production costs for competitors headquartered in Switzerland. The Swiss government has until now steadfastly refused to enter into negotiations with the EU. But both the German and French governments, emboldened by the recent Liechtenstein case, have promised to intensify their fight against “tax havens.” The political pressure on fiscally more attractive locations, as well as the pursuit of European savers who attempt to protect their assets outside their own countries, is steadily undermining Europe’s greatest strength: its diversity. Jurisdictional diversity and the dispersion of power were decisive factors for the Renaissance, the Enlightenment, the Industrial Revolution -- and the great prosperity that followed. By limiting the ability of people to vote with their feet and take their capital with them, tax centralization favours higher tax burdens and undermines property rights. It also encourages unsustainable welfare policies and pervasive market regulation, while hampering institutional innovation through observation and emulation of best practices. The European tax cartel-in-the-making threatens to undo the conditions responsible for Europe’s exceptional success and lift some of the last constraints on its high-spending, hopelessly paternalistic governments.
Dit artikel van Pierre Bessard verscheen ook in The Freeman.
Meer teksten van deze Zwitserse libertariër op www.libinst.ch.
Meanwhile, the most productive Germans are fleeing the country, most to take up residence just south of the border, in non-EU Switzerland, causing even more frustration in Berlin. In the last four years no fewer than 68,000 Germans chose to emigrate to the Alpine republic, where the tax burden is on average a third lower. In 2007 alone, 29,309 German citizens made Switzerland their home -- a historical record. But the Germans, as the French and Italians have notoriously done for a long time, are also evading the state within its own borders. With the largest tax increase since the end of World War II implemented by the Merkel government in 2007, the German underground economy is estimated to have grown to 14.7 percent of gross domestic product last year. Faced with such trends, no wonder Europe’s politicians are becoming increasingly nervous. In their fight for self-preservation, the EU is a welcome tool. It can be used to make less competitive those countries deemed too attractive and thereby stem the citizens’ option of last resort: “voting with their feet” and leaving their country altogether. The EU is even reintroducing control of cash movements. Travellers entering or leaving the EU are now required to make a declaration to customs authorities if they are carrying “cash of an amount of 10,000 euros or more.” Undeclared cash may be “detained.” Almost 20 years after the fall of the Berlin Wall, the EU is busy building new barricades.
Tax centralization at the EU level progresses at a much faster pace than is generally perceived. Although the EU denies being concerned about tax rates, the European Commission, backed by high-tax governments, openly pursues the protection of its member states’ tax revenues against “harmful tax competition” and promotes the “coordination” of tax policy. The Commission thinks that upholding the unanimity rule for all tax decisions - a rule that still applies - will make it difficult to achieve the tax coordination it strives for. It has therefore proposed a switch to qualified-majority voting in many tax areas. To facilitate short-term advances, they have also begun to favour “soft” but politically influential measures by drawing up “codes of conduct” and recommendations rather than legislative proposals. Closer forms of cooperation among groups of states sharing the same position are also pursued.
The EU seeks to track European taxpayers by aiming for as extensive an exchange of information among tax authorities as possible. The most striking example of this is the Savings Tax Directive, in effect since mid-2005, under which each member state must set up an “automatic exchange of information” to notify other member states when their citizens earn interest income outside their home countries. Only Belgium, Luxembourg, and Austria are being permitted a transitional period during which they levy a withholding tax instead of violating bank secrecy. The EU so far has also signed equivalent withholding agreements with five non-member European states, including Switzerland, that have refused to set up an automatic exchange of information. Although the EU directive has been downplayed as being full of loopholes, in 2007 the withholding tax resulted in an additional burden of 653 million Swiss francs for EU residents saving their assets in Switzerland, and the EU now seeks to extend the agreement to other financial transactions.
Faced with the global mobility of capital, the European Commission is also attempting to include Hong Kong and Singapore in its international chase of EU savers, though unsuccessfully so far. The Asian jurisdictions are more reluctant to turn themselves into agents for the European tax authorities. In the United States, where according to an official survey European residents have deposited more than $1.7 trillion, the government refused to reply to the European Commission’s invitation to abide by the directive. The Commission is also contemplating the inclusion of Bahrain, the Bahamas, Canada, Dubai, Macao, and even Japan in its plans. This is clearly the next logical step in the European ambitions: a global tax cartel designed to follow European “tax evaders” fleeing from what must be seen, by the same analogy, as the EU’s “tax prison.”
On the corporate front, European governments are even bolder. The German and French finance ministries intend to push the long-standing proposal of a “common consolidated corporate tax base” -- a standardized measure for corporate income taxes. It is obvious that such a project is an important step toward tax centralization. The German finance minister makes no secret of it and has already called for a minimal tax rate of 30 percent on corporate income. He can count on support from the European commissioner for taxation, Lázsló Kovács, a former Hungarian communist apparatchik, who insists that “tax obstacles” would be lifted by a uniform approach. In much the same way as the planned economy was supposed to eliminate the costly duplication of market competition, the common tax base is supposed to eliminate the compliance costs of 27 tax authorities. Although competition between states, which enjoy territorial monopolies, cannot really be compared to market competition, experience shows where tax centralization leads.
In the case of the value-added tax, the EU similarly started by homogenizing the different tax bases. Later, at the insistence of the German government, it ended up standardizing the minimum VAT rate at 15 percent. At that time all countries went along because few governments could resist the comfort of a Europe-wide tax floor for a tax that collects more than a third of all revenues across the EU. Besides the VAT, the EU has also standardized excise taxes on alcoholic beverages, manufactured tobaccos, and energy products. With the customs union, the EU has also standardized tariffs and agricultural duties, which go directly into its budget. Estonia, for example, which had a more open trade policy, had to adopt the 10,794 tariffs in effect in the EU when it joined the organization. Tariff centralization prevents any country from moving to a more open trade policy and initiating a virtuous circle of trade liberalizations through emulation.
The European Commission also uses the dubious concept of “fiscal state aid” to force more “competitive” governments to discontinue attractive tax regimes. This conceptual drift is hazardous in more than one respect. First, by considering less onerous taxation as equivalent to a subsidy, the Commission makes no distinction between “not taking” and “giving.” Second, by characterizing less-heavy taxation as “aid,” the Commission explicitly implies that all resources belong to the state, which is then entitled to allocate them between the private and state sectors. This political appropriation of resources is striking when the Commission defines state aid - including “fiscal state aid” - as “state resources in any form whatsoever which distorts or threatens to distort competition.” No other tax dispute demonstrates the EU’s bad faith as clearly as its current disagreement with Switzerland. Last year the Commission declared that some longstanding Swiss tax rules applicable to administrative, holding, and service companies constitute a form of state aid incompatible with the proper functioning of the 1972 free-trade agreement between Switzerland and the other European nations. The Commission was only taking up complaints introduced by some member governments, members of the European Parliament, and corporations.
There can be no doubt that the intervention against Switzerland serves to protect the least competitive member states’ tax revenues and, in the case of corporations, to raise the production costs for competitors headquartered in Switzerland. The Swiss government has until now steadfastly refused to enter into negotiations with the EU. But both the German and French governments, emboldened by the recent Liechtenstein case, have promised to intensify their fight against “tax havens.” The political pressure on fiscally more attractive locations, as well as the pursuit of European savers who attempt to protect their assets outside their own countries, is steadily undermining Europe’s greatest strength: its diversity. Jurisdictional diversity and the dispersion of power were decisive factors for the Renaissance, the Enlightenment, the Industrial Revolution -- and the great prosperity that followed. By limiting the ability of people to vote with their feet and take their capital with them, tax centralization favours higher tax burdens and undermines property rights. It also encourages unsustainable welfare policies and pervasive market regulation, while hampering institutional innovation through observation and emulation of best practices. The European tax cartel-in-the-making threatens to undo the conditions responsible for Europe’s exceptional success and lift some of the last constraints on its high-spending, hopelessly paternalistic governments.
Dit artikel van Pierre Bessard verscheen ook in The Freeman.
Meer teksten van deze Zwitserse libertariër op www.libinst.ch.
As I listen to the discussions among politicians about the economy and about how their policies might be able to put us back on the track to prosperity, I always wonder how much they could learn from real economists like Carl Menger or Adam Smith. And especially Adam Smith needs a little reminder today since politicians from all parties are once again trying to destroy the core of our economic success by imposing more tariffs, quotas and regulations on our industry, and by reinstating trade barriers and import taxes -- exactly the recipe for disaster as proven by Adam Smith in “The Wealth of Nations”. For 300 years, Europe was dominated by an economic system known as mercantilism. It provided modest improvements in life compared to the feudalism prior to that, alright, but it was nevertheless a corroded system rooted in error that stifled the entrepreneurial spirit and treated individuals as pawns of the State. Mercantilists were just economic nationalists. They thought foreign goods were sufficiently harmful that government should promote exports and restrict imports. Exports were to be paid for in gold and silver, not products.
“To the mercantilist, the precious metals were the very definition of wealth, especially to the extent that they piled up in the coffers of the monarch,” as explained by Larry Reed, the President of FEE, in one of his lectures. “And because they had little sympathy for self-interest, the profit motive, and the operation of prices, mercantilists wanted governments to bestow monopoly privileges on a favoured few.”
Economics in the late 18th century was not yet a focused subject of its own, but rather a poorly organized compartment of what was known as “moral philosophy.” Adam Smith’s first book, “The Theory of Moral Sentiments,” was published in 1759, when he tutored at Glasgow University. He was the first moral philosopher to recognize that the business of enterprise merited being a full-scale discipline of thought among other social and behavioural sciences. In 1776, while American colonists proclaimed themselves independent from Britain and were engaged in a war with their former motherland, Smith delivered his literary and ideologically masterpiece, “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” -- better known ever since as simply “The Wealth of Nations”. Smith wanted to investigate into the link between mercantilism and prosperity and came to the conclusion liberals and libertarians still hold dear today. Markets supersede governments in providing us with goods and services, and mercantilism is counter-productive. The aggregated initiatives of free individuals without burdens imposed on them by the State were the most durable way for a nation to prosper -- not only individuals, but the society as a whole.
Contrary to mercantilists, Smith did not believe that the “pie” of the economy was fixed and that a bigger pie could be baked by lesser government intervention, by the promotion of investments in capital, and by implementing the principles of “division of labour”. Furthermore, Adam Smith was a consummate free trader who was just as eager to trade across political boundaries than within his own fief. He opposed any form of hampering trade by tariffs, quotas or prohibitions, and he exploded the “balance of trade” fallacy of mercantilism claiming that more goods should be exported than imported. According to Adam Smith, self-interest was the indispensable spur to economic progress, regardless of nationalist feelings. “It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we can expect our dinner,” he wrote, “but from their regard to their own interest.”
In a free economy, he reasoned, no one can put a crown on his head and command that others provide him with goods. Or as Eamonn Butler, the founder of the Adam Smith Institute, stated in a recent article: “To satisfy his own desires, he must produce what others want at a price they can afford. Prices send signals to producers so that they will know what to make more of and less of. It wasn’t necessary for the king to assign tasks and bestow monopolies.” Prices and profit would act as an “invisible hand” with far more efficiency than any monarch or parliament. And competition would improve quality and reduce prices, so every single member of the society can benefit from it. The ideas of Adam Smith exerted enormous influence on politicians before he died in 1790 and especially in the 19th century. America’s founders were greatly affected by his insights. So were Europeans. Ideas really do matter. Our politicians should take time to get acquainted with this Adam Smith again.
Dit artikel verscheen ook in het magazine "Blauwdruk", bij het LVSV Leuven en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten over Adam Smith op www.iea.org.uk.
“To the mercantilist, the precious metals were the very definition of wealth, especially to the extent that they piled up in the coffers of the monarch,” as explained by Larry Reed, the President of FEE, in one of his lectures. “And because they had little sympathy for self-interest, the profit motive, and the operation of prices, mercantilists wanted governments to bestow monopoly privileges on a favoured few.”
Economics in the late 18th century was not yet a focused subject of its own, but rather a poorly organized compartment of what was known as “moral philosophy.” Adam Smith’s first book, “The Theory of Moral Sentiments,” was published in 1759, when he tutored at Glasgow University. He was the first moral philosopher to recognize that the business of enterprise merited being a full-scale discipline of thought among other social and behavioural sciences. In 1776, while American colonists proclaimed themselves independent from Britain and were engaged in a war with their former motherland, Smith delivered his literary and ideologically masterpiece, “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” -- better known ever since as simply “The Wealth of Nations”. Smith wanted to investigate into the link between mercantilism and prosperity and came to the conclusion liberals and libertarians still hold dear today. Markets supersede governments in providing us with goods and services, and mercantilism is counter-productive. The aggregated initiatives of free individuals without burdens imposed on them by the State were the most durable way for a nation to prosper -- not only individuals, but the society as a whole.
Contrary to mercantilists, Smith did not believe that the “pie” of the economy was fixed and that a bigger pie could be baked by lesser government intervention, by the promotion of investments in capital, and by implementing the principles of “division of labour”. Furthermore, Adam Smith was a consummate free trader who was just as eager to trade across political boundaries than within his own fief. He opposed any form of hampering trade by tariffs, quotas or prohibitions, and he exploded the “balance of trade” fallacy of mercantilism claiming that more goods should be exported than imported. According to Adam Smith, self-interest was the indispensable spur to economic progress, regardless of nationalist feelings. “It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we can expect our dinner,” he wrote, “but from their regard to their own interest.”
In a free economy, he reasoned, no one can put a crown on his head and command that others provide him with goods. Or as Eamonn Butler, the founder of the Adam Smith Institute, stated in a recent article: “To satisfy his own desires, he must produce what others want at a price they can afford. Prices send signals to producers so that they will know what to make more of and less of. It wasn’t necessary for the king to assign tasks and bestow monopolies.” Prices and profit would act as an “invisible hand” with far more efficiency than any monarch or parliament. And competition would improve quality and reduce prices, so every single member of the society can benefit from it. The ideas of Adam Smith exerted enormous influence on politicians before he died in 1790 and especially in the 19th century. America’s founders were greatly affected by his insights. So were Europeans. Ideas really do matter. Our politicians should take time to get acquainted with this Adam Smith again.
Dit artikel verscheen ook in het magazine "Blauwdruk", bij het LVSV Leuven en op de metablog In Flanders Fields.
Meer teksten over Adam Smith op www.iea.org.uk.
Professor Norman Barry van Buckingham University is niet meer. Vorige maand overleed deze liberale voorman én goede vriend van het LVSV Leuven. Met zijn onverwacht overlijden is het LVSV Leuven niet enkel een ideologisch voorbeeld maar ook een vaste columnist van haar kwartaalmagazine verloren. Hij zal gemist worden. Bij deze willen wij dan ook hulde brengen aan zijn leven en werk, zijn onversaagde inzet voor de liberale zaak, en zijn nabestaanden onze innige deelneming betuigen. Professor Norman Barry is amper 65 jaar oud geworden.
De financiële crisis domineert nog steeds de politiek en ook aan het systematische verraad van de vrije markt en de geneugten van het kapitalisme lijkt nog geen einde te komen. De overheid denkt nog steeds beter geplaatst te zijn dan de individuen om keuzes te maken en hun levens te leiden. Overregulering wordt opgelost met nog meer regulering. Een chronisch gebrek aan zuurstof voor ondernemers wordt opgelost met nog meer papperassen en controles.
En het is tegenwoordig opnieuw de Europese Unie die het voortouw neemt in de verdere Sovjetisering van onze economie. De Europese Commissie schuift zelfs haar eigen regels opzij om bail-outs en staatssteun voor elke denkbare industrie mogelijk te kunnen maken. Ondertussen schuift zij in tijden van crisis een klimaatplan naar voren dat minstens 1,5% van het Europese BNP zal kosten en gaat zij onversaagd verder met richtlijnen allerhande, van REACH over Roaming-II tot zelfs stupide beperkingen van pesticiden, ook al zullen deze de productie van levensmiddelen verder doen afnemen en de nu al torenhoge voedselprijzen nog meer de lucht injagen.
Verder vinden de liberalen in de regering het kennelijk aanvaardbaar dat de grenzen voor Roemenen en Bulgaren nog tot minstens 2011 dicht zullen blijven. Dit maakt van hen de enige liberalen op deze planeet die nog nooit gehoord schijnen te hebben van de deugden van immigratie of van de economische kost van véél te weinig beschikbaar personeel in knelpuntsectoren. Of daar de invloed van bepaalde zelfverklaarde kruisvaders tegen het « libertarisme » iets met te maken heeft, weet ik niet, maar vermoedens in die richting zijn er wel.
Idem trouwens voor de politiek van zelfbediening via de overheidsfinanciering van politici en partijen. Een studie van de Katholieke Universiteit Leuven heeft aangetoond dat de partijen in België in het (belasting)geld zwemmen en dat amper voor 35% daarvan een wettige basis zou bestaan. De resterende 65% zou afkomstig zijn van eigen akkoorden en loophole-constructies.
Het verwondert mij natuurlijk ook niet dat het net de Belgische partijen zijn die nuanceloos de Europese Unie blijven verheerlijken. In het aanschijn van het Berlaymonster lijkt elke oplichting of fraude met belastinggeld maar klein bier. Maar liefst 14 jaar op rij weigert de Europese Rekenkamer de EU-budgetten van haar imprimatur te voorzien. Een studie van Open Europe spreekt zelfs van 25-30% fraude bij de EU. En dan heb ik het hier nog niet eens over de monetaire fraude van de ECB die de geldhoeveelheid sinds 1999 meer dan verdrievoudigd heeft!
Barack Obama is de nieuwe Amerikaanse president en dat belooft maar weinig goeds voor liberalen. Obama is een socialist van het zuiverste water en het aureool dat hem overal te beurt valt, is op lucht gebaseerd. Ik hoop dat hij het anti-Amerikanisme in de wereld een halt kan toeroepen, maar ik vrees dat het overschaduwd zal worden door zijn pinko-linkse maatregelen: bail-outs voor iedereen, gezondheidszorg via de overheid, positieve discriminatie en de overheidstewerkstelling van 2,5 miljoen werklozen! Om van zijn aversie voor burgerrechten als vrij wapenbezit hier nog maar te zwijgen. Want vergeet niet dat als de hotelgasten in Bombay wapens gehad zouden hebben, ze vandaag nog zouden leven. Nu waren ze ongewapend, vogels voor de kat.
Henry Adams zei het al lang geleden. “The press is the hired agent of a monied system, and set up for no other purpose than to tell lies where their interests are involved. One can trust nobody and nothing.” Blauwdruk is natuurlijk anders. De scherpste pennen van het LVSV Leuven hebben weer hun uiterste best gedaan om u te informeren. Enjoy!
Dit editoriaal verscheen in het decembernummer van Blauwdruk.
Binnenkort kan u dit nummer van “Blauwdruk” hier downloaden.
***
De financiële crisis domineert nog steeds de politiek en ook aan het systematische verraad van de vrije markt en de geneugten van het kapitalisme lijkt nog geen einde te komen. De overheid denkt nog steeds beter geplaatst te zijn dan de individuen om keuzes te maken en hun levens te leiden. Overregulering wordt opgelost met nog meer regulering. Een chronisch gebrek aan zuurstof voor ondernemers wordt opgelost met nog meer papperassen en controles.
En het is tegenwoordig opnieuw de Europese Unie die het voortouw neemt in de verdere Sovjetisering van onze economie. De Europese Commissie schuift zelfs haar eigen regels opzij om bail-outs en staatssteun voor elke denkbare industrie mogelijk te kunnen maken. Ondertussen schuift zij in tijden van crisis een klimaatplan naar voren dat minstens 1,5% van het Europese BNP zal kosten en gaat zij onversaagd verder met richtlijnen allerhande, van REACH over Roaming-II tot zelfs stupide beperkingen van pesticiden, ook al zullen deze de productie van levensmiddelen verder doen afnemen en de nu al torenhoge voedselprijzen nog meer de lucht injagen.
Verder vinden de liberalen in de regering het kennelijk aanvaardbaar dat de grenzen voor Roemenen en Bulgaren nog tot minstens 2011 dicht zullen blijven. Dit maakt van hen de enige liberalen op deze planeet die nog nooit gehoord schijnen te hebben van de deugden van immigratie of van de economische kost van véél te weinig beschikbaar personeel in knelpuntsectoren. Of daar de invloed van bepaalde zelfverklaarde kruisvaders tegen het « libertarisme » iets met te maken heeft, weet ik niet, maar vermoedens in die richting zijn er wel.
Idem trouwens voor de politiek van zelfbediening via de overheidsfinanciering van politici en partijen. Een studie van de Katholieke Universiteit Leuven heeft aangetoond dat de partijen in België in het (belasting)geld zwemmen en dat amper voor 35% daarvan een wettige basis zou bestaan. De resterende 65% zou afkomstig zijn van eigen akkoorden en loophole-constructies.
Het verwondert mij natuurlijk ook niet dat het net de Belgische partijen zijn die nuanceloos de Europese Unie blijven verheerlijken. In het aanschijn van het Berlaymonster lijkt elke oplichting of fraude met belastinggeld maar klein bier. Maar liefst 14 jaar op rij weigert de Europese Rekenkamer de EU-budgetten van haar imprimatur te voorzien. Een studie van Open Europe spreekt zelfs van 25-30% fraude bij de EU. En dan heb ik het hier nog niet eens over de monetaire fraude van de ECB die de geldhoeveelheid sinds 1999 meer dan verdrievoudigd heeft!
***
Barack Obama is de nieuwe Amerikaanse president en dat belooft maar weinig goeds voor liberalen. Obama is een socialist van het zuiverste water en het aureool dat hem overal te beurt valt, is op lucht gebaseerd. Ik hoop dat hij het anti-Amerikanisme in de wereld een halt kan toeroepen, maar ik vrees dat het overschaduwd zal worden door zijn pinko-linkse maatregelen: bail-outs voor iedereen, gezondheidszorg via de overheid, positieve discriminatie en de overheidstewerkstelling van 2,5 miljoen werklozen! Om van zijn aversie voor burgerrechten als vrij wapenbezit hier nog maar te zwijgen. Want vergeet niet dat als de hotelgasten in Bombay wapens gehad zouden hebben, ze vandaag nog zouden leven. Nu waren ze ongewapend, vogels voor de kat.
***
Henry Adams zei het al lang geleden. “The press is the hired agent of a monied system, and set up for no other purpose than to tell lies where their interests are involved. One can trust nobody and nothing.” Blauwdruk is natuurlijk anders. De scherpste pennen van het LVSV Leuven hebben weer hun uiterste best gedaan om u te informeren. Enjoy!
Dit editoriaal verscheen in het decembernummer van Blauwdruk.
Binnenkort kan u dit nummer van “Blauwdruk” hier downloaden.
Abonneren op:
Posts (Atom)